ECLI:NL:RVS:2011:BU2861
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- A.B.M. Hent
- R.C.S. Bakker
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding van vreemdeling en proces-verbaal tekortkomingen
In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onrechtmatigheid van de staandehouding van een vreemdeling. De vreemdeling was op 10 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechtbank had op 5 juli 2011 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. De minister voor Immigratie en Asiel ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal niet voldoende inzicht gaf in de redenen en omstandigheden van de staandehouding. De rechtbank had terecht overwogen dat het proces-verbaal onvolledig was en dat de enkele vermelding dat de controle conform artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 was uitgevoerd, onvoldoende was om de rechtmatigheid van de staandehouding te waarborgen. De minister had ook het aanbod om een aanvullend proces-verbaal over te leggen niet mogen afwijzen, maar de rechtbank had dit wel gedaan, gezien de onduidelijkheid en onvolledigheid van het oorspronkelijke proces-verbaal. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van een volledig en inzichtelijk proces-verbaal bij staandehoudingen in het kader van vreemdelingenbewaring.