ECLI:NL:RVS:2011:BU2861

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107646/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • C.J. Borman
  • A.B.M. Hent
  • R.C.S. Bakker
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding van vreemdeling en proces-verbaal tekortkomingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onrechtmatigheid van de staandehouding van een vreemdeling. De vreemdeling was op 10 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechtbank had op 5 juli 2011 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. De minister voor Immigratie en Asiel ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal niet voldoende inzicht gaf in de redenen en omstandigheden van de staandehouding. De rechtbank had terecht overwogen dat het proces-verbaal onvolledig was en dat de enkele vermelding dat de controle conform artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 was uitgevoerd, onvoldoende was om de rechtmatigheid van de staandehouding te waarborgen. De minister had ook het aanbod om een aanvullend proces-verbaal over te leggen niet mogen afwijzen, maar de rechtbank had dit wel gedaan, gezien de onduidelijkheid en onvolledigheid van het oorspronkelijke proces-verbaal. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van een volledig en inzichtelijk proces-verbaal bij staandehoudingen in het kader van vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

201107646/1/V4.
Datum uitspraak: 24 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 5 juli 2011 in zaak nr. 11/21195 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 juli 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.P.H.M. Teunissen, advocaat te Venlo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, daargelaten of artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) voldoet aan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) in het arrest van 22 juni 2010, gevoegde zaken C-188/10 & C-189/10, Melki en Abdeli, (hierna: het arrest; www.curia.europa.eu) verlangde waarborgen, de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig is, reeds nu het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 juni 2011 niet inzichtelijk maakt dat is voldaan aan de bij het artikel gestelde eisen. Voorts klaagt de minister dat de rechtbank, mede gelet op de mate van onvolledigheid en onduidelijkheid, het ter zitting gedane aanbod om alsnog een aanvullend proces-verbaal over te leggen, niet heeft mogen afwijzen onder de overweging dat niet valt in te zien dat in de periode van twee weken, gedurende welke de vreemdeling in bewaring verbleef, niet over de vereiste gegevens kon worden beschikt.
Daartoe betoogt de minister, mede onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan het door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. Nu de vreemdeling geen tegenbewijs heeft geleverd, had de rechtbank niet aan de juistheid van het proces-verbaal behoren te twijfelen. Voor zover er toch reden is voor twijfel aan het proces-verbaal, had de rechtbank het onderzoek ter zitting behoren te schorsen, teneinde de minister in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat de controle is uitgevoerd binnen de door artikel 4.17a van het Vb 2000 gestelde grenzen. De rechtbank mocht in elk geval niet op voorhand aannemen dat het proces-verbaal is te kwalificeren als 'onvolledig/onduidelijk', aldus de minister. Daar komt bij dat de vreemdeling eerst ter zitting te kennen heeft gegeven dat de feiten en omstandigheden rondom de staandehouding onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de goede procesorde zich tegen het overleggen van een aanvullend proces-verbaal zou verzetten, terwijl dit binnen een termijn van circa 24 uur had kunnen plaatsvinden.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
Ingevolge het tweede lid wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, uitgevoerd op basis van informatie of ervaringsgegevens over illegaal verblijf na grensoverschrijding. Het toezicht kan daarnaast in beperkte mate worden uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van informatie over dergelijk illegaal verblijf.
Ingevolge het vijfde lid, wordt het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, op eenzelfde weg of vaarweg ten hoogste negentig uur per maand en ten hoogste zes uur per dag uitgevoerd. In het kader van dit toezicht wordt slechts een deel van de passerende vervoermiddelen stilgehouden.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 15 februari 2010 in zaak nr. 201000135/1/V3, www.raadvanstate.nl), dient in beginsel van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Voorts is het voor de vaststelling of sprake is van een rechtmatige staandehouding krachtens de Vw 2000 van belang dat in het betreffende proces-verbaal niet slechts melding wordt gemaakt van de grond van de staandehouding, maar tevens inzicht wordt verschaft in de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding.
2.1.3. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 juni 2011 is het volgende vermeld:
"Op 09-06-2011, om 20:04 uur, waren wij, op de openbare auto/autosnel-/weg: de Schoolweg in de gemeente: Venlo.
Op bovengenoemd(e) weg worden regelmatig controles uitgevoerd omdat:
De controle werd uitgevoerd conform artikel 4.17a Vreemdelingenbesluit, waarmee tevens is gewaarborgd dat deze controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole.
Tijdens deze controle hebben wij een persoon als passagier van een voertuig voorzien van het kenteken: uit het land: staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie."
2.1.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, daargelaten de vraag of artikel 4.17a van het Vb 2000 voldoet aan de door het Hof in het arrest van 22 juni 2010 verlangde waarborgen, de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig is, reeds nu het proces verbaal, zoals aangevoerd, niet inzichtelijk maakt op grond waarvan de vreemdeling is staandegehouden en hoe de staandehouding is geschied. Zij heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat het proces-verbaal dermate onvolledig is dat de waarborgen die bij de controle gelden aan de hand van het proces-verbaal niet (afdoende) getoetst kunnen worden en dat de enkele vermelding in het proces-verbaal, dat de controle is uitgevoerd conform artikel 4.17a van het Vb 2000, daartoe onvoldoende is. De rechtbank heeft het aanbod van de minister om alsnog een overzicht dan wel aanvullend proces-verbaal van de betreffende controle op te vragen en te overleggen, mede gelet op de mate van onvolledigheid en onduidelijkheid, dan ook mogen afwijzen.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2011
393.
Verzonden: 24 oktober 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser