2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone bestaat nu hij ter zitting geen nadere onderbouwing - in de vorm van cijfermateriaal - heeft kunnen geven van zijn standpunt dat het afleggen van een verklaring van vrijwillig vertrek tot verstrekking van een laissez passer leidt. De rechtbank heeft volgens de minister miskend dat de Sierraleoonse autoriteiten hebben verklaard laissez passer te verstrekken aan degenen die aangeven vrijwillig terug te willen keren naar Sierra Leone en dat niet is gebleken dat een dergelijke verklaring een zodanige strekking heeft dat het afleggen daarvan verder gaat dan in het kader van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten redelijkerwijs van de vreemdeling zou kunnen worden verlangd. De enkele omstandigheid dat ter zitting geen concrete cijfers konden worden verstrekt, kan aan het vorenstaande niet afdoen, aldus de minister.
2.1.1. Ter zitting van de Afdeling heeft de minister nader toegelicht dat, voor zover thans van belang, de afspraak met de Sierra Leoonse consul is dat hij de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V) zal informeren indien een vreemdeling tijdens zijn presentatie heeft aangegeven dat hij vrijwillig wenst terug te keren naar Sierra Leone. De minister heeft een dergelijke melding van de consul sinds 2009 niet ontvangen. Het is één keer voorgekomen dat een vreemdeling heeft aangegeven terug te willen keren maar vervolgens die verklaring schriftelijk niet wilde bevestigen.
Voorts heeft, aldus de minister, op 17 december 2010, 28 januari 2011 en 23 maart 2011 overleg plaatsgevonden met de Sierra Leoonse autoriteiten op de ambassade in Brussel, gericht op de afgifte van laissez passer voor gedwongen vertrek en op de hervatting van de gesprekken met betrekking tot de effectuering van gedwongen terugkeer. Deze overleggen hebben nog geen resultaat opgeleverd. Mede gelet hierop is tijdens het overleg van 23 maart 2011 ook gesproken over een eventueel bezoek van de DT&V aan Freetown. In mei 2011 is een zogeheten Note Verbale verzonden door tussenkomst van de Nederlandse ambassade in Dakar waarin een eventueel bezoek aan Freetown is aangekondigd. Hierop is, ondanks rappel, door de Sierra Leoonse autoriteiten nog niet gereageerd.
Voorts heeft de minister uiteengezet dat in de periode vanaf januari 2009 tot en met juli 2011 circa 13 Sierra Leoonse vreemdelingen vanuit bewaring naar Sierra Leone zijn vertrokken, waarvan in circa 10 gevallen sprake was van gedwongen vertrek op basis van andere documenten dan een laissez passer. De minister heeft tot slot aangevoerd dat niet uit het oog mag worden verloren dat de afgifte van laissez passer in zijn algemeenheid afhankelijk blijft van de mate van medewerking van de in bewaring gestelde vreemdeling.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 september 2008 in zaak nr. 200805361/1, www.raadvanstate.nl) gaat het afleggen van een verklaring door de desbetreffende vreemdeling dat hij vrijwillig naar het land van herkomst wil terugkeren niet verder dan redelijkerwijs van hem, binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten, kan worden verlangd.
Uit hetgeen de minister naar voren heeft gebracht, blijkt dat de Sierra Leoonse autoriteiten hebben verklaard dat zij laissez passer verstrekken aan vreemdelingen die tijdens hun presentatie bij die autoriteiten aangeven dat zij vrijwillig willen terugkeren. In dit verband is met de Sierra Leoonse consul de afspraak gemaakt dat hij de DT&V zal informeren indien een vreemdeling tijdens zijn presentatie heeft aangegeven vrijwillig te willen terugkeren. De minister mag in beginsel op de verklaring van de Sierra Leoonse autoriteiten en op de met de consul gemaakte afspraak afgaan. De omstandigheid dat aan hem sinds 2009 door de Sierra Leoonse autoriteiten geen laissez passer zijn verstrekt, biedt op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten dat de minister hierop niet mag afgaan.
2.1.3. Vaststaat dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verleent.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 november 2005 in zaak nr. 200507769/1, JV 2006/13), brengt het wettelijk systeem, indien het belang van de openbare orde vordert dat met het oog op de voorgenomen uitzetting een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, niet mee dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt door de vrijheidsontnemende maatregel de mogelijkheid van uitzetting veiliggesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de van de vreemdeling te verlangen inspanningen tot terugkeer. Aldus is zicht op uitzetting niet komen te ontbreken, maar wordt het integendeel verscherpt en bevorderd.
2.1.4. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor voor inbewaringstelling op 22 juni 2011 verklaard dat hij niet terug kan en wil naar Sierra Leone. Met de vreemdeling is op 27 juni 2011 een vertrekgesprek gevoerd. Ook bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat hij niet terug wil naar Sierra Leone en dat hij niet meewerkt aan zijn terugkeer. Voorts heeft hij verklaard dat hij zal meewerken aan zijn presentatie bij de autoriteiten van Sierra Leone maar dat dat nog niet wil zeggen dat hij terug wil naar dat land. Tot slot heeft hij toen verklaard dat hij weigert een aanvraag voor een laissez passer in te vullen en te ondertekenen. Hiermee heeft de vreemdeling er blijk van gegeven niet de vereiste medewerking aan zijn uitzetting, waaronder het afleggen van een verklaring dat hij vrijwillig wil terugkeren naar Sierra Leone, te willen verlenen.
Gelet op het bovenstaande en in aanmerking genomen dat de minister nog steeds contacten met de Sierra Leoonse autoriteiten onderhoudt, gericht op de afgifte van laissez passer voor gedwongen vertrek, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Sierra Leone. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 22 juni 2011 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
2.3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen strafrechtelijke reden was om hem staande te houden en dat ten aanzien van hem op het moment dat hij werd aangesproken en gevraagd werd zich te identificeren geen sprake was van een geobjectiveerd vermoeden van illegaal verblijf.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2001 in zaak nr. 200102650/1; AB 2001, 273), is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
2.3.2. Volgens het op ambtsbelofte dan wel ambtseed opgemaakte en ondertekende proces verbaal van bevindingen van 22 juni 2011 zagen verbalisanten die dag om omstreeks 16.15 uur de vreemdeling fietsen over het trottoir van de Derde Oosterparkstraat te Amsterdam. Hierop hebben zij hem staande gehouden en zijn legitimatiebewijs gevorderd. Aangezien de vreemdeling geen legitimatiebewijs bij zich had en zich verder niet kon legitimeren hebben verbalisanten hem aangehouden op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts blijkt uit het zogeheten mini-proces-verbaal dat de vreemdeling op 22 juni 2011 om 16.15 uur is bekeurd voor het fietsen over het trottoir van de Derde Oosterparkstraat te Amsterdam.
2.3.3. Uit bovenvermelde processen-verbaal blijkt dat de vreemdeling niet om zijn legitimatiebewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden maar in het kader van de uitoefening van strafrechtelijke bevoegdheden. Niet is gesteld dat een daartoe bevoegde rechter de onrechtmatigheid van de aanwending van deze bevoegdheden heeft vastgesteld. Het is, gelet op het voorgaande, niet aan de vreemdelingenrechter hierover een oordeel te geven. De beroepsgrond faalt.
2.4. De vreemdeling heeft voorts aangevoerd dat het terugkeerbesluit niet is uitgereikt op de datum waarop dit is ondertekend maar pas enkele dagen later. Volgens de vreemdeling heeft hij pas bij aankomst op de detentieboot op 24 juni 2011 papieren gekregen.
2.4.1. Uit het terugkeerbesluit blijkt dat dit besluit op 22 juni 2011 om 21.48 uur is genomen en dat een afschrift van dit besluit onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Nu de vreemdeling dit niet met concreet tegenbewijs heeft bestreden, dient van de juistheid van deze vermelding in het terugkeerbesluit te worden uitgegaan. De beroepsgrond faalt.
2.5. De vreemdeling heeft ten slotte gesteld dat in zijn dossier op geen enkele manier inzichtelijk wordt of de minister heeft overwogen een lichter middel toe te passen.
2.5.1. Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon-/verblijfplaats heeft, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Deze omstandigheden geven in beginsel grond om aan te nemen dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Nu de vreemdeling geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken, kunnen deze bewaringsgronden de maatregel dragen. Gelet hierop en nu de vreemdeling bij zijn gehoren voorts geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het geval van de vreemdeling geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De omstandigheid dat het dossier er geen uitdrukkelijk blijk van geeft dat door de minister voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring is bezien of met een minder dwingende maatregel de verwijdering van een illegaal verblijvende vreemdeling kan worden verzekerd, kan hieraan niet afdoen. De beroepsgrond faalt.
2.6. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 juni 2011 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.