201100166/1/V6.
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Aruba,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 november 2010 in zaak nr. 08/5048 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Bij besluit van 13 september 2007 heeft de minister van Justitie het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2008 heeft de minister van Justitie het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen.
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder toelating verstaan: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt, voor zover thans van belang, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, adviseert de minister van Justitie van Aruba ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in Aruba.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, ten tijde en voor zover thans van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Aruba toelating en hoofdverblijf heeft.
In de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, toegespitst op het gebruik in Aruba, (hierna: de Handleiding), ten tijde en voor zover thans van belang, is vermeld dat 'toelating' betekent dat het bevoegde gezag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan een vreemdeling om voor een langere periode in het Koninkrijk te verblijven. Instemming door het bevoegde gezag houdt in dat een daartoe strekkend besluit van een bevoegde overheidsinstantie een vereiste is. Verder is vermeld dat de vraag of sprake is van een verblijfsgat, op zich een vreemdelingrechtelijke vraag is. De verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning vindt plaats met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden. Indien de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft verzocht, dat wil zeggen na afloop van zijn verblijfsvergunning, kan de vergunning op zijn vroegst pas met ingang van de datum van de aanvraag worden verleend en dus niet in aansluiting op de eerdere vergunning. Dit betekent dat er een verblijfsgat is ontstaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de aanvraag niet tijdig is ingediend wegens omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. In dat geval wordt, bij inwilliging van de aanvraag, in de toelatingsprocedure de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en in aansluiting op de eerdere vergunning verleend.
Volgens de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, mogen er gedurende de periode van vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek én gedurende de periode vanaf de indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek om naturalisatie geen zogenaamde 'verblijfsgaten' voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijf jaar te lopen.
2.3. [appellante] heeft op 21 oktober 2005 op Aruba onderhavig verzoek om naturalisatie ingediend.
2.4. Aan het besluit van 28 mei 2008 heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit informatie van het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranheronan (hierna: het DIMAS), de organisatie belast met het uitvoeren van het Arubaanse vreemdelingenbeleid, volgt dat [appellante] in de periodes 9 november 2000 tot 24 juli 2000 (hierna: periode 1), 9 november 2001 tot 17 januari 2002 (hierna: periode 2), 9 november 2002 tot 18 november 2002 (hierna: periode 3), 17 januari 2004 tot 18 februari 2004 (hierna: periode 4) en 22 maart 2005 tot 4 juli 2005 (hierna: periode 5) geen toelating heeft gehad als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
2.5. Bij brief van 15 juni 2010 heeft de minister een door het DIMAS opgesteld Bericht Omtrent Toelating van 5 mei 2010 betreffende [appellante] (hierna: het BOT) overgelegd. Het BOT houdt in dat de periodes 1, 2 en 5 waarin [appellante]niet over een geldige verblijfsvergunning beschikte, verschoonbaar moeten worden geacht en niet als verblijfsgat kunnen worden aangemerkt, omdat de verlengingsaanvragen in die gevallen weliswaar niet tijdig zijn geweest, maar de nieuw verleende verblijfsvergunningen geacht moeten worden met terugwerkende kracht te zijn verleend tot de vervaldatum van de voorgaande verblijfsvergunningen. In dit verband is verwezen naar een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 28 november 2007 en het naar aanleiding daarvan door DIMAS gevoerde beleid dat ertoe strekt dat de vóór 1 juli 2006 verleende verblijfsvergunningen, waarop slechts de vervaldatum is vermeld, geacht moeten worden te zijn verleend met terugwerkende kracht voor de duur van een jaar, zodat niet tijdige verlengingsaanvragen niet leiden tot een verblijfsgat indien de periode tussen de vervaldatum van de oude en die van de nieuwe verblijfsvergunning, een jaar of minder is. Voor aanvragen ingediend na 1 juli 2006 geldt dat aanvragen die zijn ingediend binnen drie maanden na verloop van de vorige vergunning niet zullen leiden tot een verblijfsgat. Deze aanvragen ter verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf worden afgehandeld alsof zij tijdig zijn ingediend.
De minister heeft de afwijzing van het verzoek om naturalisatie gehandhaafd, nu de periodes 3 en 4 nog immer dienen te worden aangemerkt als verblijfsgaten en hiermee geen sprake is van onafgebroken toelating op Aruba voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie.
2.6. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 28 mei 2008 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat de minister zijn in dit besluit vervatte standpunt dat de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 28 november 2007 niet van belang is voor de toepassing van de RWN, in beroep niet langer handhaaft. De rechtsgevolgen van voormeld besluit heeft zij echter in stand gelaten, omdat de minister gezien het BOT terecht de periodes 3 en 4 als verblijfsgaten heeft aangemerkt.
2.7. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het hiervoor onder 2.5 weergegeven door het DIMAS gevoerde, en door de minister overgenomen, beleid in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiertoe voert zij aan dat het DIMAS zelfstandig de vervaldatum van een verblijfsvergunning bepaalt zonder vaste richtlijnen of beleid daaromtrent. Dit leidt er volgens [appellante] toe dat het bij een niet tijdige verlengingsaanvraag van de willekeur van het DIMAS afhangt of een verblijfsgat ontstaat. Wat betreft de periodes 3 en 4 heeft de desbetreffende bevoegde ambtenaar om onbekende redenen de vervaldatum van de opvolgende verblijfsvergunning niet vastgesteld op datum die ligt binnen een jaar na het vervallen van de oude verblijfsvergunning. Voorts voert zij aan dat het beleid ten onrechte onderscheid maakt tussen de periode vóór 1 juli 2006 en die erna, nu er na voormelde datum geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de wijze waarop aanvragen om verblijfsvergunningen worden afgehandeld.
2.7.1. De tijdsspanne tussen de vervaldatum van de oude verblijfsvergunning vóór periode 3 en die van de verblijfsvergunning na die periode, is langer dan een jaar. Ditzelfde geldt voor periode 4. Het hiervoor onder 2.5 weergegeven door het DIMAS gevoerde beleid kan [appellante] derhalve niet baten. Hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd over dit beleid, leidt niet tot het oordeel dat de minister de periodes 3 en 4 niet heeft mogen aanmerken als verblijfsgaten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat onbestreden is dat [appellante] de verlengingsaanvragen die tot de periodes 3 en 4 hebben geleid, niet tijdig heeft ingediend en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit te wijten is aan omstandigheden die haar niet zijn toe te rekenen als bedoeld in het hiervoor onder 2.2 weergegeven beleid. Nu de minister zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2008 terecht in stand gelaten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011