ECLI:NL:RVS:2011:BU1631

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106850/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Rijerscheweg 7/Lommelsedijk 9 te Bergeijk

Op 21 oktober 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Rijerscheweg 7/Lommelsedijk 9', vastgesteld door de raad van de gemeente Bergeijk op 24 maart 2011. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de vestiging van een metaalbedrijf op het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' negatieve gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefklimaat. Tijdens de zitting op 11 oktober 2011 is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. S. Oord, en de raad vertegenwoordigd was door mr. T. Duffhues en ir. H.B.M. van Riet.

De voorzitter van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de raad de milieucategorie van het voormalige houtbewerkingsbedrijf heeft verlaagd van 4 naar 3, maar dat dit niet automatisch betekent dat het nieuwe bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzitter heeft twijfels geuit over de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van de verzoekers, vooral gezien de korte afstand tussen hun woning en het voorziene metaalbedrijf.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het besluit van de raad te schorsen voor het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' en de raad te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers. Deze uitspraak is gedaan om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, totdat er nader onderzoek is gedaan naar de effecten van het bestemmingsplan op het woon- en leefklimaat.

Uitspraak

201106850/3/R3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Luyksgestel, gemeente Bergeijk (hierna in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Rijerscheweg 7/Lommelsedijk 9" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 20 juli 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijk uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 oktober 2011, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Duffhues en ir. H.B.M. van Riet, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. B.A.P. Sijben, advocaat te Budel.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de verplaatsing van een metaalbedrijf van de Rijerscheweg naar de Lommelsedijk in Luyksgestel. De voorzitter stelt voorop dat het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening zich beperkt tot het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Lommelsedijk 9 (hierna: het plandeel).
2.3. [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld en beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Hij voert aan dat de vestiging van het metaalbedrijf op het plandeel tot een forse toename van het bebouwde oppervlak en een verslechtering van het woon- en leefklimaat zal leiden.
Hij wijst er in dit verband op dat het ter plaatse gevestigde houtbewerkingsbedrijf al jaren niet meer in werking was en dat het terugbrengen van de toegestane milieucategorie nog niet betekent dat ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
2.3.1. De raad voert aan dat de onder het voorheen geldende planologische regime ter plaatse toegestane milieucategorie 4 is verlaagd naar milieucategorie 3. De raad stelt dat met name hierdoor juist een ruimtelijke kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden en dat het woon- en leefklimaat in zoverre zal verbeteren.
2.3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1,2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" had het plandeel de bestemming "Niet-agrarische bedrijven en/of functies". Blijkens de bij dat plan behorende Staat van Inrichtingen behoorde het voormalig houtbewerkingsbedrijf tot milieucategorie 4, die ter plaatse was toegestaan.
2.3.3. De woning van [verzoeker] op het perceel [locatie] staat op een afstand van ongeveer 15 meter van het bedrijfsperceel.
Voor een metaalbedrijf, zoals het ter plaatse voorziene bedrijf, wordt in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, gelet de op de hierin genoemde milieucategorieën 3.1 en 3.2, een afstand van onderscheidenlijk 50 tot 100 meter aangegeven. Aan deze afstanden wordt niet voldaan.
Bij de vaststelling van het plan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek te worden gedaan naar de gevolgen van dat plan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het standpunt van de raad dat sprake was van bestaande rechten op het plandeel en dat in het voorheen geldende bestemmingsplan zelfs bedrijven tot milieucategorie 4 aldaar waren toegestaan gaat voorbij aan het feit dat dit niet per definitie betekent dat het voorliggende plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Nu de raad voorts heeft aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar de gevolgen van de vestiging van een metaalbedrijf voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker] en gezien de korte afstand tussen het voorziene metaalbedrijf en de woning van [verzoeker], is de voorzitter er voorshands niet zonder meer van overtuigd dat de gevolgen van het bestreden plandeel voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker] voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzitter evenmin zonder meer kan worden gesteld dat het bestreden plandeel geen onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat mogelijk maakt, ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van voorlopige voorziening en bestaat er geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De resultaten van het alsnog door de raad te verrichten onderzoek en de conclusie die daaruit door de raad wordt getrokken met betrekking tot het woon- en leefklimaat van [verzoeker], kan worden betrokken bij het onderzoek in het kader van de bodemprocedure bij de Afdeling.
2.4. Gelet op het vorenstaande en ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen dient het verzoek te worden toegewezen.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 24 maart 2011, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel Lommelsedijk 9;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Bergeijk aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011
459-709.