201108498/2/R4.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichtingen Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, Stichting Berkheide Coepelduijnen en de Stichting Randgebied Westerbaan, beiden gevestigd te Katwijk, (hierna tezamen: de stichtingen)
verzoekers,
de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad van de gemeente Katwijk het bestemmingsplan "Cantineweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichtingen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2011, hebben de stichtingen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 oktober 2011, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door B.J.M. ter Haar, en de raad van de gemeente Katwijk, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, M.W.C. Udo, wethouder, S.W. van Beveren, C. Walther, J.M. van Riet en H.G. van der Aa, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In het plan krijgt een deel van de Cantineweg vanaf de kruising met Zilverschoon/Koningin Julianalaan tot de aansluiting met de Westerbaan een de bestemming "Verkeer - Voorlopig". Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting. De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt is vijf jaar. Na het verstrijken van deze termijn zijn de gronden onder meer bestemd voor wegen met een functie van verblijf.
2.3. De stichtingen vrezen voor schade aan het Natura 2000 gebied Meijendel/Berkheide door de verhoging van de depositie van stikstof. Volgens hen is een mogelijke alternatieve route nooit goed onderzocht. Zij stellen dat zich reeds schade voorgedaan heeft toen de weg de afgelopen jaren als hoofdontsluitingsweg werd gebruikt op grond van een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Zij twijfelen aan de mogelijkheden om beheermaatregelen te treffen. Ook betwijfelen zij of het verkeersonderzoek goed is uitgevoerd. Zij stellen dat het niet mogelijk is een tijdelijke bestemming te geven als daarvoor eerder al een vrijstelling op grond van artikel 17 WRO is verleend. Zij geven aan dat de weg al in gebruik is genomen.
2.4. De raad betoogt dat de afsluiting van de Cantineweg tot een uiterst onwenselijke verkeerssituatie dreigde te leiden, waarbij al het verkeer over de daarop niet berekende Zilverschoon en Parnassia zou worden geleid. Daarom heeft de raad ook de Westerbaan tijdelijk afgesloten en verkeersmaatregelen genomen om het verkeer te ontmoedigen door de wijk Zanderij te rijden. Dit is zoals verwacht maar ten dele gelukt, waardoor de wijk nog altijd meer verkeer verwerkt dan aanvaardbaar is. De leefbaarheid in de wijk en de verkeersveiligheid staan onder grote druk. Het verkeer werd door straten geleid waar kinderen zouden moeten kunnen spelen. De bewoners van de wijk moeten dagelijks een lange route door de wijk afleggen om de wijk uit te komen. Dit leidt tot veel extra verkeersbewegingen. Het besluit is zorgvuldig voorbereid, er is een uitvoerige plan-MER met daarin een passende beoordeling gemaakt. Er is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend.
2.5. Op de vraag of het bestreden besluit in de hoofdzaak stand houdt, wenst de voorzitter, gelet op de complexiteit van de zaak, in deze procedure met betrekking tot het verzoek om voorlopige voorziening, niet vooruit te lopen. In hoofdzaak zal onder meer moeten worden bezien of het besluit zich verdraagt met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998. De vraag of vooruitlopend op dat oordeel een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. Naar het oordeel van de voorzitter valt niet staande te houden dat gebruikmaking van het besluit tot het op niet al te lange termijn te verwachten moment dat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan voor verzoekers onevenredig nadeel oplevert. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking het eerdere gebruik voor een periode van vijf jaar van de Cantineweg als hoofdontsluitingsweg, het treffen van beheermaatregelen om de effecten van de extra stikstofdepositie weg te nemen en de verlening van een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de openstelling van de Cantineweg. Bovendien is niet onaannemelijk dat in ieder geval de leefbaarheid in de wijk Zanderij onder druk staat wanneer niet van de Cantineweg gebruik kan worden gemaakt.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011