ECLI:NL:RVS:2011:BT8625

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909647/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • D.A.C. Slump
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Vlagtwedde en de gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering en recreatie

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 19 oktober 2011, wordt het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Vlagtwedde behandeld. Het plan, vastgesteld op 22 september 2009, is door verschillende appellanten aangevochten, waaronder particulieren en de Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Barkhoorn. De appellanten betogen dat de bestemmingen die aan hun percelen zijn toegekend, onterecht zijn en dat deze hen onredelijk beperken in hun gebruiksmogelijkheden. De Raad van State heeft de beroepen van de appellanten beoordeeld en in verschillende gevallen gegrond verklaard. Zo is het plandeel met de bestemming "Natuur" aan de Vloeiveldweg vernietigd, omdat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de natuurwaarden op het Hondenveld aanwezig zijn. Ook is de bestemming "Recreatie - 2" voor de gronden aan de Beetserweg vernietigd, omdat de raad niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het besluit. De appellanten hebben ook bezwaren geuit tegen de bestemming "Agrarisch - 1" en "Agrarisch - 2", waarbij de Raad van State oordeelt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de mestsilo en de specifieke regeling niet zijn opgenomen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de gemeente en de noodzaak om bestaande rechten van burgers te respecteren. De Raad van State heeft de gemeente Vlagtwedde veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200909647/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Vlagtwedde,
2. [appellant sub 2], wonend te Kropswolde, gemeente
Hoogezand-Sappemeer,
3. de vereniging Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE) Bungalowpark De Barkhoorn, gevestigd te Sellingen, gemeente Vlagtwedde,
4. [appellanten sub 4] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Ter Apelkanaal, gemeente Vlagtwedde,
5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
6. [appellant sub 6], wonend te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vlagtwedde,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, de VvE Bungalowpark De Barkhoorn en [appellant sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, [appellant sub 4], [appellante sub 5] en [appellant sub 6] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2009, beroep ingesteld. De VvE Bungalowpark De Barkhoorn heeft haar beroep aangevuld bij brief van 11 januari 2010. [appellant sub 6] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 4] en de [partij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar de VvE Bungalowpark De Barkhoorn, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], [appellant sub 2], bijgestaan door T. Tims, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 6], bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door G. Metselaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [partij] en anderen, bij monde van B. van der Veen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
2.1. [appellant sub 1] voert aan dat de bestemming "Agrarisch - 2" die is toegekend aan zijn gronden aan de Dikke Eikweg en de omliggende gronden teveel beperkingen met zich brengt voor zijn agrarische bedrijfsvoering. Hij acht deze beperkingen, welke het gevolg zijn van de aanwijzing van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en het nabijgelegen Natura 2000-gebied niet wenselijk en stelt dat een bestemming met ruimere mogelijkheden dient te worden toegekend. [appellant sub 1] betoogt dat het plan bovendien de werkelijkheid niet weergeeft, nu de aanwijzing van de EHS en het nabijgelegen Natura 2000-gebied niet als bestemmingen in het plan zijn opgenomen.
Verder voert hij aan dat de gebruiksmogelijkheden van zijn landbouwschuur aan de Dikke Eikweg in het plan ernstig zijn beperkt en dat daarbij ten onrechte niet de bouw van een woning is toegelaten.
2.1.1. Blijkens de verbeelding zijn de gronden bestemd als "Agarisch - 2" en aan een gedeelte daarvan is de aanduiding "veldschuur" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
[…]
f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het esdorpenlandschap;
[…]
h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtwallen en houtsingels;
i. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer, waaronder waterberging;
j. cultuurgrond;
[…]
met de daarbij behorende:
x. veldschuren, ter plaatse van de aanduiding "veldschuur", al dan niet met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en/of aangebouwde overkappingen;
[…].
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 80, wordt in de regels verstaan onder veldschuur, een vrij in het open veld staande schuur, uitsluitend bedoeld voor het stallen van vee, kleinschalige bedrijvigheid en/of de opslag van machines, agrarische producten en/of niet agrarische producten.
2.1.2. De raad stelt dat [appellant sub 1] niet wordt beperkt in zijn agrarische bedrijfsvoering, omdat hij zijn agrarisch bedrijf heeft beëindigd en de desbetreffende gronden, met uitzondering van de gronden met daarop de schuur, heeft verkocht. Hij stelt verder dat de gebruiksmogelijkheden van de schuur vergelijkbaar zijn met schuren op de erven van voormalige boerderijen. De raad acht het voorts niet wenselijk dat bij de schuur een woning wordt gebouwd.
2.1.3. In de plantoelichting staat dat ruimte wordt geboden voor de realisering dan wel invulling van de EHS in en rond het beekdal van de Ruiten Aa inclusief het realiseren van ecologische verbindingszones daarbuiten. De nieuwe natuurgebieden worden in eerste instantie conform het huidige (agrarische) gebruik bestemd. Er worden geen activiteiten en/of ingrepen toegelaten die leiden tot het onomkeerbaar verloren gaan van de natuurontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat aan het huidige gebruik beperkingen worden gesteld. Uitgangspunt is deze gebieden aan te duiden op de plankaart. Met een wijzigingsbevoegdheid kan de agrarische bestemming worden gewijzigd in een natuurbestemming. Dit geldt ook voor de ecologische verbindingszones die - tot de daadwerkelijke realisering - ook bestemd worden conform het huidige (agrarische) gebruik. Voor reeds gerealiseerde natuurontwikkelingsgebieden geldt het beschermingsbeleid voor de natuurgebieden.
Verder staat in de plantoelichting dat het bestemmingsplan niet is gericht op het realiseren van nieuwe woningbouw in het buitengebied.
2.1.4. Nu het perceel is gelegen in het esdorpenlandschap rondom het beekdal van de Ruiten Aa zijn de keuzes van de raad om geen ruimer gebruik van de schuur toe te laten en geen woningbouwmogelijkheid te bieden in overeenstemming met het beleid voor het buitengebied van Vlagtwedde. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. [appellant sub 1] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad ten aanzien van hem niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Ten aanzien van de schuur wordt hierbij in aanmerking genomen dat de raad ter zitting onweersproken heeft verklaard dat deze voor opslag wordt gebruikt, zodat het huidige gebruik daarvan als zodanig is bestemd.
Ten aanzien van het betoog dat de EHS en het Natura-2000 gebied ten onrechte niet als bestemmingen in het plan zijn opgenomen wordt overwogen dat de doeleindenomschrijving van een bestemming in beginsel bepalend is en niet de manier waarop de bestemming wordt aangeduid. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de gevolgen van de aanwijzing van de EHS en het nabijgelegen Natura 2000-gebied in het bestemmingsplan zijn geregeld, voor zover de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden daardoor worden beïnvloed. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] aldus moet worden begrepen dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van zijn agrarische bedrijfsvoering aanzienlijk worden beperkt door het bestemmingsplan, wordt overwogen dat hij dit betoog niet nader heeft onderbouwd, nog daargelaten dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stelling van de raad dat hij zijn agrarische bedrijfsvoering aan de Dikke Eikweg heeft beëindigd, onjuist is. Reeds hierom faalt dit betoog van [appellant sub 1].
2.2. [appellant sub 1] betoogt verder dat de afspraken over een verhoging van het waterpeil tot 2,90 m+ NAP, welke zijn gemaakt in het kader van het Waterplan van 13 maart 2007 en een convenant van de gemeente Vlagtwedde over waterberging, ten onrechte niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Dit leidt tot de onwenselijke situatie dat hiertegen in de onderhavige procedure geen rechtsbescherming openstaat, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De Afdeling stelt voorop dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan niet een inrichting van het gebied mogelijk maakt zonder dat dit gepaard gaat met wateroverlast. Ten aanzien van het betoog dat afspraken over het waterpeil in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen, wordt overwogen dat dergelijke afspraken zich niet lenen voor een juridisch bindende regeling in een bestemmingsplan. Tegen de vaststelling van een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet kunnen afzonderlijk rechtsmiddelen worden aangewend.
2.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het Hondenveld dat is gelegen aan de Vloeiveldweg. Hij wenst dat evenals in het voorontwerp van het plan en het ontwerpplan een agrarische bestemming wordt toegekend, zodat duidelijk is dat het Hondenveld in de toekomst als akkerbouwgrond kan worden gebruikt. [appellant sub 2] betoogt dat de raad zonder het verrichten van onderzoek naar de feitelijke situatie de bestemming "Natuur" heeft overgenomen uit het voorheen geldende plan, terwijl op het Hondenveld geen natuurwaarden aanwezig zijn.
2.4.1. Vaststaat dat [appellant sub 2] het Hondenveld thans gebruikt voor de lozing van water met eiwitten en kali dat niet rechtstreeks mag afwateren op de openbare watergangen.
2.4.2. De raad heeft ter zitting verklaard dat de natuurwaarden die ten tijde van het vorige plan op het Hondenveld aanwezig waren, daar ten tijde van de vaststelling van het plan niet meer waren. De raad heeft voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat de bestemming "Natuur" desalniettemin binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het plan, voor zover daarbij aan het Hondenveld een natuurbestemming is toegekend, wordt gerealiseerd.
2.4.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Natuur" aan de Vloeiveldweg strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) te worden vernietigd.
Het beroep van de VvE Bungalowpark De Barkhoorn
2.5. De VvE Bungalowpark De Barkhoorn richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" voor de gronden aan de Beetserweg, voor zover de recreatiewoningen op recreatieterrein De Barkhoorn niet permanent mogen worden bewoond. Verder betoogt zij dat ten onrechte is geregeld dat de recreatiewoningen bedrijfsmatig moeten worden geëxploiteerd. Zij acht het voorgaande in strijd met bestaande rechten op grond van het vorige plan. Bovendien zijn de woningen sinds de bouw daarvan in 1970 nimmer bedrijfsmatig geëxploiteerd en gelet hierop evenmin geschikt voor bedrijfsmatige exploitatie in de toekomst, aldus de VvE Bungalowpark De Barkhoorn.
2.5.1. De raad acht de bestemming "Recreatie - 2" passend. Hij stelt dat is aangesloten bij de bestemming in het vorige plan en dat de keuze om geen permanente bewoning toe te staan bovendien in overeenstemming is met het provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van bewoning van recreatiewoningen. Voorts merkt de raad op dat destijds vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunningen zijn verleend voor de bouw van vakantiebungalows.
2.5.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden de bestemming "Recreatie - 2" met de aanduiding "recreatieverblijven" toegekend.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Recreatie - 2" aangewezen gronden bestemd voor recreatieverblijven en daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ter plaatse van de aanduiding "recreatieverblijven".
Ingevolge lid 23.4, aanhef en onder a, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen, stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, voor permanente bewoning.
Ingevolge die aanhef en onder h, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, in ieder geval gerekend het gebruik van de recreatieverblijven anders dan ten behoeve van een bedrijfsmatige exploitatie.
Ingevolge artikel 47, lid 47.2, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge dat lid, onder d, is sublid a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.5.3. Blijkens de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van 1986, was aan de gronden de uit te werken bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie verblijfsrecreatieterrein" toegekend.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan waren de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden, categorie verblijfsrecreatieterrein" bestemd voor verblijfsrecreatieterrein met de daarbij behorende recreatieve voorzieningen in de vorm van een kampwinkel, kantoorruimte, toiletgebouwen, kampeerboerderij, slechtweervoorzieningen, openluchttheater alsmede kantine en dienstwoningen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge het vijfde lid was het verboden de gronden en gebouwen te gebruiken in strijd met de in het eerste lid omschreven bestemming.
Ingevolge artikel 53, tweede lid, mochten gronden en bouwwerken, die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik waren dan in het plan is bepaald, als zodanig in gebruik blijven, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.5.4. Op 5 april 1971, 18 september 1972 en 8 juli 1975 zijn bouwvergunningen verleend voor de bouw van recreatiewoningen op recreatieterrein De Barkhoorn.
2.5.5. Niet in geschil is dat 32 woningen op het recreatieterrein thans permanent worden bewoond. Hoewel de raad niet heeft geïnventariseerd wanneer het gebruik voor permanente bewoning van de verschillende recreatiewoningen is aangevangen, is voorts niet in geschil dat dit gebruik in een aantal gevallen onder de werking van het aan het bestemmingsplan "Buitengebied" van 1986 voorafgaande bestemmingsplan "Buitengebied" van 1970, legaal een aanvang heeft genomen. Gelet op artikel 53, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" van 1986, viel dit gebruik onder het overgangsrecht van het vorige plan. Dit gebruik valt op grond van artikel 47, lid 47.2, onder a en d, van het nu voorliggende plan, indien sprake is van gebruik dat onafgebroken heeft plaatsgevonden, opnieuw onder het overgangsrecht. De keuze van de raad om bestaand gebruik opnieuw onder algemeen overgangsrecht te brengen is slechts aanvaardbaar als de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Ter zitting is vast komen te staan dat de raad het voorgaande niet in zijn besluitvorming heeft betrokken.
Met betrekking tot de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de recreatiewoningen thans niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Hij heeft het gebruiksverbod in artikel 23, lid 23.4, aanhef en onder h, van de planregels, waardoor dit bestaand gebruik niet langer als zodanig is bestemd, evenwel in het plan opgenomen, omdat hij bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen in de toekomst wenselijk acht. Ter zitting is echter gebleken dat de raad hierbij is voorbijgegaan aan de vraag hoe de bedrijfsmatige exploitatie van de bungalows binnen de planperiode dient te worden verwezenlijkt.
2.5.6. In hetgeen de VvE Bungalowpark De Barkhoorn heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" met de aanduiding "recreatieverblijven" voor de gronden aan de Beetserweg is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.6. [partij] betoogt dat de bezwaren van [appellant sub 4] in deze procedure buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat hij in zijn beroepschrift niet heeft aangegeven waarom de weerlegging van zijn zienswijze door de raad in het bestreden besluit onjuist is.
2.6.1. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 4] heeft aangegeven waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist is. Zijn bezwaren worden daarom niet buiten bespreking gelaten.
2.7. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming
"Recreatie - 3" met de aanduiding "specifieke regeling" voor de gronden naast zijn perceel [locatie A], voor zover ter plaatse horeca-activiteiten bij de Forellenvisvijver worden toegelaten. Hij richt zich in dit verband tevens tegen het bepaalde in artikel 24, lid 24.2.1, van de planregels, waardoor een verruiming van de bestaande kantine met 20% mogelijk wordt gemaakt. Hij vreest voor overlast alsmede een verstoring van de rust en stilte in het buitengebied. [appellant sub 4] voert aan dat het toestaan van horeca-activiteiten in strijd is met het gebruik dat door de raad in het verleden op dit perceel werd voorgestaan. Hij acht deze activiteiten tevens in strijd met het Provinciaal Omgevingsplan. [appellant sub 4] betoogt ten slotte dat de toegelaten horeca-activiteiten voor het perceel ten onrechte niet zijn beperkt ten opzichte van hetgeen in de bestemmingsomschrijving als horeca-activiteiten wordt aangemerkt.
2.7.1. De raad stelt dat ter uitvoering van het in december 2004 vastgestelde beleidsdocument Visie en Strategie-document "Instappen in de ruimte" de mogelijkheid wordt geboden voor horeca-activiteiten bij de Forellenvisvijver. Hij heeft een beperking ingebouwd ten aanzien van de maximale oppervlakte aan horecavoorzieningen om te voorkomen dat de hoofdactiviteiten zouden kunnen worden afgebouwd en alleen een horecabedrijf overblijft.
2.7.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden de bestemming "Recreatie - 3" met de aanduidingen "II" en "specifieke regeling" toegekend.
Ingevolge artikel 24, lid 24.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Recreatie - 3" aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
b. een forellenvisvijver ter plaatse van de aanduiding "II";
[…]
met de daarbij behorende:
d. gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een bezoekerstuin en een forellenvisvijver;
e. terreinen;
[…].
Ingevolge artikel 24, lid 24.2.1, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de regel dat per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid worden gebouwd.
Ingevolge die aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de regel dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van de onder a genoemde functies, per gebied niet meer zal bedragen dan 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen.
Ingevolge artikel 24, lid 24.3, aanhef en onder b, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, indien de bij de voorzieningen behorende horecavloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m², tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke regeling', in welk geval de horecavloeroppervlakte ten hoogste 200 m² mag bedragen.
Ingevolge artikel 1, lid 48, van de planregels wordt in de regels verstaan onder horecabedrijf- en of instelling een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
2.7.3. Uit de in 2.7.2. geciteerde voorschriften volgt dat een maximumoppervlak van 200 m² aan horeca-activiteiten die naar aard, duur en frequentie onbegrensd zijn mogelijk wordt gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat niet op voorhand kan worden gezegd dat daarvan geen ernstige overlast hoeft te worden verwacht. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij bij de toekenning van de aanduiding "specifieke regeling" geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor omwonenden van het toestaan van een maximumoppervlak van 200 m² aan horeca-activiteiten. Hiermee heeft hij miskend dat deze gevolgen bij de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen te worden betrokken.
Zonder de aanduiding "specifieke regeling" resteert een oppervlak van 100 m² voor horeca-activiteiten bij de forellenvisvijver. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de gevolgen voor [appellant sub 4] hiervan beperkt worden geacht. Daarbij is van belang dat dit een beperkt oppervlak is, waarvan niet hoeft te worden verwacht dat [appellant sub 4], die - zoals de raad ter zitting onweersproken heeft verklaard - op een afstand van ongeveer 175 m vanaf de bedrijfskantine bij de Forellenvisvijver woont, daarvan overlast zal ondervinden. Het standpunt van [appellant sub 4] dat horeca-activiteiten in strijd zijn met het Provinciaal Omgevingsplan dan wel een eerder ingenomen standpunt van de raad, is niet nader onderbouwd. Derhalve wordt daarin geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
2.7.4. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "specifieke regeling" voor de gronden met de bestemming "Recreatie - 3" naast het perceel [locatie A], is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 4] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellante sub 5]
2.8. [appellante sub 5] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 1" voor het perceel Burgemeester Buiskoolweg 2, voor zover de aanwezige mestsilo niet als zodanig is bestemd. Zij stelt dat de silo thans wordt gebruikt voor mestopslag en dat dit gebruik niet binnen de planperiode van tien jaar zal zijn beëindigd.
2.8.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Agrarisch - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden bestemd voor het agrarisch gebruik.
Ingevolge lid 3.2.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de regel dat silo's uitsluitend worden gebouwd binnen het ter plaatse aangegeven bouwvlak.
Ingevolge artikel 47, lid 47.1, onder a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
Ingevolge dat lid, onder c, is onderdeel a niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning.
Op de verbeelding is ter plaatse van de mestsilo geen bouwvlak ingetekend, zodat de mestsilo niet als zodanig is bestemd.
2.8.2. Niet in geschil is dat de mestsilo in het voorheen geldende plan als onderdeel van het agrarische bedrijf op het perceel Burgemeester Buiskoolweg 2 als zodanig was bestemd en dat deze in 1991 legaal is opgericht. In beginsel dient een legaal aanwezig bouwwerk als zodanig in het plan te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien en kan de mestsilo - als concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk - onder het overgangsrecht worden gebracht. Echter, niet is gebleken van nieuwe planologische inzichten, nu aan de gronden ter plaatse van de mestsilo evenals in het vorige plan een agrarische bestemming is toegekend. De raad heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zicht bestaat op verwijdering van de mestsilo binnen deze planperiode. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het bouwwerk hoe dan ook wordt verwijderd, omdat de mestsilo een beperkte levensduur heeft en de afschrijvingstermijn daarvan binnen de planperiode afloopt wordt overwogen dat - wat hiervan ook zij - [appellante sub 5] de mestsilo op grond van artikel 47, lid 47.1, onder a, van de planregels gedeeltelijk mag vernieuwen. Gelet hierop geeft de omstandigheid dat de mestsilo een beperkte levensduur heeft, geen grond om aan te nemen dat dit bouwwerk binnen de planperiode zal verdwijnen.
2.8.3. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 1" voor het perceel Burgemeester Buiskoolweg 2 is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wro. Het beroep van [appellante sub 5] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 6]
2.9. [appellant sub 6] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 2" voor het perceel [locatie B], voor zover de aanduiding "specifieke regeling" niet is toegekend. Hij betoogt dat de raad deze aanduiding niet achterwege mag laten op basis van de reden dat op zijn perceel geen sprake is van intensieve veeteelt. [appellant sub 6] stelt dat zijn intensieve veehouderij wegens ziekte weliswaar tijdelijk buiten gebruik is, maar dat dit gebruik wordt hervat als zijn gezondheidssituatie dat toelaat.
2.9.1. De raad stelt dat hij de aanduiding "specifieke regeling" niet heeft toegekend, omdat het perceel reeds tien jaar niet meer voor intensieve veeteelt wordt gebruikt. Bovendien is deze keuze in overeenstemming met het beleid dat voor intensieve veeteelt geen nieuwvestiging wordt toegestaan.
2.9.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf" of "specifieke regeling".
2.9.3. Ter zitting is vast komen te staan dat op 24 mei 2011 een omgevingsvergunning is verleend voor de realisering van heaters in de bedrijfsruimtes waar vleeskuikens worden gehouden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het standpunt van de raad ten tijde van de vaststelling van het plan dat geen zicht bestaat op hervatting van de intensieve veeteelt. De raad heeft deze twijfel ter zitting niet kunnen wegnemen. Derhalve is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
2.9.4. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 2" voor het perceel [locatie B] is vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Proceskosten
2.10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2], de VvE Bungalowpark De Barkhoorn, [appellant sub 4], [appellante sub 5] en [appellant sub 6] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 4] gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 2], de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Barkhoorn, [appellante sub 5] en [appellant sub 6] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Vlagtwedde van 22 september 2009, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Natuur" aan de Vloeiveldweg, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
b. het plandeel met de bestemming "Recreatie - 2" met de aanduiding "recreatieverblijven" voor de gronden aan de Beetserweg;
c. de aanduiding "specifieke regeling" voor de gronden met de bestemming "Recreatie - 3" naast het perceel [locatie A];
d. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 1" voor het perceel Burgemeester Buiskoolweg 2;
e. het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 2" voor het perceel [locatie B];
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 4] voor het overige en het beroep van [appellanten sub 1] geheel ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Vlagtwedde tot vergoeding van bij:
a. de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Barkhoorn in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 60,91 (zegge: zestig euro en eenennegentig cent);
b. [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. [appellanten sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. [appellante sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
e. [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 923,91 (zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
V. gelast dat de raad van de gemeente Vlagtwedde aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2];
b. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Barkhoorn;
c. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 5];
e. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 6].
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
91-646.