201103167/1/H2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011 in zaak nr. 10/4933 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Den Haag ((thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand en hierna: de raad).
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 10 juni 2011 en 25 mei 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ter nadere invulling van zijn in, onder meer, artikel 32 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft het bestuur beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb van het Handboek is het begrip rechtsbelang in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang, aldus aantekening 2.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van de 15 oktober 1999 in zaken met nrs. H01.99.0159 t/m H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.3. Blijkens de aan het besluit van 25 januari 2010 ten grondslag liggende aanvraag van [appellante] om toevoeging voor rechtsbijstand van 4 december 2009 is daarmee beoogd Bureau Jeugdzorg aansprakelijk te stellen en schadevergoeding te vorderen wegens het doorgeven van vertrouwelijke informatie aan school. Bij besluit van 4 januari 2010 had de raad haar een toevoeging verleend in verband met de aansprakelijkheidsstelling van haar huisarts en het vorderen van schadevergoeding wegens het verstrekken van gevoelige medische informatie aan derden, te weten Bureau Jeugdzorg.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de in geding zijnde aanvraag diende te worden afgewezen op de grond dat die betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan [appellante] aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond de op 4 januari 2010 verleende toevoeging. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de twee toevoegingsaanvragen twee te onderscheiden rechtsbelangen betreffen. Zij voert aan dat de rechtbank niet dan wel onvoldoende de door haar in beroep naar voren gebrachte verschillen tussen de twee zaken in aanmerking heeft genomen.
2.5. In beide zaken beoogt [appellante] degenen die vertrouwelijke informatie hebben doorgegeven aansprakelijk te stellen voor de daaruit voortvloeiende schade en die schade vergoed krijgen. De zaken liggen in elkaars verlengde omdat het informatie van dezelfde strekking betreft. De rechtbank is gelet hierop terecht tot de slotsom gekomen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaken hetzelfde rechtsbelang betreffen. Dat de rechtbank daarbij - zoals [appellante] heeft aangevoerd - ten onrechte heeft overwogen dat vaststaat dat beide geschillen voortkomen uit de verspreiding van medische informatie terwijl het ook om andersoortige informatie ging, valt niet in te zien, aangezien [appellante] in beroep de nadruk heeft gelegd op het onrechtmatig verstrekken van medische informatie door de huisarts respectievelijk Bureau Jeugdzorg. De vorm waarin die informatie is verspreid, te weten telefonisch door de arts en in een rapport door Bureau Jeugdzorg, kan in dit verband niet als een verschil worden aangemerkt dat ertoe moet leiden dat geen sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Voorts kan niet worden staande gehouden dat de rechtbank geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de verdere verschillen in de twee zaken. Die verschillen - tekortkoming in de nakoming van een geneeskundige behandelingsovereenkomst door de huisarts tegenover onrechtmatige daad door Bureau Jeugdzorg - alsmede de verschillen per zaak in de feiten, de aard, het tijdstip, de aansprakelijke instantie en de vordering heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak weergegeven als het standpunt van [appellante]. Verder heeft de rechtbank overwogen dat die verschillen niet tot een ander oordeel leiden. Dit oordeel is summier doch afdoende, aangezien daaruit valt te begrijpen dat de rechtbank van oordeel is dat de door [appellante] genoemde verschillen niet opwegen tegen de samenhang die tussen beide zaken bestaat, nu deze in elkaars verlengde liggen en als feitelijke grondslag hebben het zonder toestemming van [appellante] verstrekken van vertrouwelijke informatie van eenzelfde strekking aan derden en tot doel hebben die derden daarvoor aansprakelijk te stellen en van hen schadevergoeding te vorderen. Dat aan de twee zaken door de raad verschillende codes zijn toegekend duidt er verder, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, niet op dat de raad verschillende rechtsbelangen heeft onderscheiden. Die codes zien volgens de raad op de vergoeding van de toevoeging na afloop van de zaak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011