201102953/1/H4.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 januari 2011 in de zaken nrs. 10/2472 en 10/2483 in het geding tussen:
1. de raad van de gemeente Vlist en
2. het college van burgemeester en wethouders van Vlist.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de gemeenteraad geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het oprichten van de helft van twee geschakelde woningen op het perceel [locatie 1] te Haastrecht, zijnde het oostelijk deel van het perceel [locatie 1]/[locatie 2] te Haastrecht.
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van de helft van twee geschakelde woningen op het perceel [locatie 2] te Haastrecht.
Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 16 en 19 februari 2010 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De gemeenteraad en het college hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2011, waar [appellant], en de gemeenteraad en het college, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Haastrecht" rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden".
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder a, van de planvoorschriften mag per bestemmings- c.q. bouwvlak ten hoogste één woning gebouwd worden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover van belang, kan de gemeenteraad behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.2. Bij besluit van 14 april 2005 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor de oprichting van een vrijstaande woning op het perceel [locatie 2]. Deze woning is ook gerealiseerd. Het bestemmingsplan laat op het perceel [locatie 1]/[locatie 2] slechts één woning toe, zodat het bouwplan, dat ziet op hetzelfde perceel, daarmee in strijd is. De gemeenteraad heeft geweigerd om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken door het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen en het college de bouwvergunning had moeten verlenen. Hiertoe voert hij aan dat de gemeenteraad ten onrechte heeft geweigerd vrijstelling te verlenen in verband met het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing. Volgens [appellant] is toegezegd dat de gemeente de kosten van een ruimtelijke onderbouwing op zich zou nemen. Voorts voert hij aan dat de gemeenteraad ten onrechte heeft gesteld dat het bouwplan ziet op de helft van twee geschakelde woningen, terwijl hij een tweede vrijstaande woning wenst te realiseren. Hij stelt in dit verband dat hij het bouwplan heeft gewijzigd door het indienen van andere bouwtekeningen.
2.3.1. Aan het bouwplan is geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. In het geval vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk is om een bouwplan te kunnen realiseren, is het - mede gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht - in beginsel aan de aanvrager om bouwvergunning om het college van de benodigde, op het project toegespitste informatie te voorzien, waaronder begrepen een ruimtelijke onderbouwing. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ook pas vrijstelling verlenen, mits een project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de in het dossier aanwezige stukken niet is gebleken dat jegens [appellant] is toegezegd dat de gemeente de kosten voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van zijn bouwplan op zich zou nemen. Uit het ambtelijk advies aan het college van 5 februari 2003 blijkt dit niet. Daartoe is van belang dat het niet voor akkoord is getekend door de daartoe bevoegde leden van het college. Uit de besluitenlijst van het college van 18 februari 2003 kan evenmin worden afgeleid dat [appellant] is toegezegd dat de gemeente de kosten voor een ruimtelijke onderbouwing op zich zou nemen. Voor zover in dat advies is gesproken over een ruimtelijke onderbouwing, wordt gedoeld op de opdracht die het college naar aanleiding van het ambtelijk advies aan het Adviesbureau voor ruimtelijk beleid, ontwikkeling en inrichting heeft gegeven om slechts te onderzoeken of, en zo ja onder welke voorwaarden, het realiseren van twee woningen op het perceel [locatie 1]/[locatie 2] mogelijk is. Dit laat onverlet dat het aan [appellant] was om een ruimtelijke onderbouwing aan zijn bouwplan ten grondslag te leggen op basis waarvan de gemeenteraad kon beoordelen of dat plan ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is.
Nu [appellant] geen ruimtelijke onderbouwing heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de gemeenteraad, gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO, in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen en dat het college, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, terecht heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen.
2.4. Gelet op het bovenstaande behoeft de stelling van [appellant], dat de gemeenteraad is uitgegaan van het verkeerde bouwplan, daargelaten of die stelling juist is, geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011