201108112/2/H3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stifting Behâld Iepen Middelseegebiet (hierna: de stichting), gevestigd te Littenseradiel,
verzoekster,
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder.
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft de staatssecretaris aan Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland (hierna: Rijkswaterstaat) ontheffing verleend van de in artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) neergelegde verbodsbepalingen ten behoeve van de laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis en de buizerd. Bij datzelfde besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag voor ontheffing van de in de artikelen 9, 10 en 11 van de Ffw neergelegde verbodsbepalingen ten behoeve van de buizerd te Marsum, de roek, de sperwer, de kleine modderkruiper en de bittervoorn afgewezen.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.T. Hoen, advocaat te Gorredijk, vergezeld door K.R. Iepema, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Rijkswaterstaat, vertegenwoordigd door drs. D. Hartmans, werkzaam bij Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland, vergezeld door ing. H.J. Riphagen, werkzaam bij ingenieursbureau Oranjewoud B.V., verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Rijkswaterstaat heeft in verband met de realisatie van Rijksweg 31, waarbij bestaande weilanden worden vergraven en watergangen worden gedempt, ontheffing verzocht van verbodsbepalingen van de Ffw ten behoeve van verscheidene diersoorten.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat vaste rust- en verblijfplaatsen van de laatvlieger, meervleermuis en watervleermuis worden verstoord en vernield, omdat het geplande tracé op drie locaties de vliegroutes van deze soorten doorsnijdt. Volgens de staatssecretaris komt de gunstige staat van instandhouding van deze soorten vleermuizen niet in gevaar, mits wordt gewerkt volgens de in de ontheffing opgenomen maatregelen en voorwaarden. De staatssecretaris heeft verder overwogen dat de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van een buizerd bij Deinum in geding is, terwijl er weinig alternatieve nestlocaties voorhanden zijn in de omgeving. Het effect van het project op de buizerd is echter gering, omdat het schadelijke effect van tijdelijke aard is en met de afname van een enkel nest de gunstige staat van instandhouding van de buizerd niet in gevaar komt. Volgens de staatssecretaris wordt met de gekozen werkwijze, inrichting en planning van het project verstoring ten aanzien van de beschermde soorten zoveel mogelijk voorkomen. Hiermee is aangetoond dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Het project is in het belang van volksgezondheid of openbare orde en dat belang rechtvaardigt de negatieve effecten op beschermde diersoorten die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft wat de afwijzing van de aanvraag voor ontheffing van de verbodsbepalingen van de Ffw ten behoeve van de buizerd te Marsum, de roek, de sperwer, de kleine modderkruiper en de bittervoorn betreft, overwogen dat de verbodsbepalingen van de Ffw gelet op de in artikel 2 van de Ffw neergelegde zorgplicht, niet worden overtreden.
2.3. Het verzoek van de stichting strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het besluit van 7 juni 2011, voor zover daarbij ontheffing is verleend, wordt geschorst in afwachting van de uitspraak op het door de stichting ingestelde beroep. De stichting heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de ontheffing is verleend voor het tijdvak van 7 juni 2011 tot en met 1 juli 2015, Rijkswaterstaat derhalve reeds gebruik kan maken van de ontheffing en dat zij daarom vreest voor onomkeerbare gevolgen.
2.3.1. De voorzitter gaat ervan uit dat het door de stichting gedane verzoek om voorlopige voorziening niet ziet op het besluit van 7 juni 2011 in zoverre daarbij de aanvraag voor ontheffing van de in de Ffw neergelegde verbodsbepalingen ten behoeve van de buizerd te Marsum, de roek, de sperwer, de kleine modderkruiper en de bittervoorn is afgewezen. Voor zover de stichting heeft beoogd dat het verzoek daar wel op ziet, wordt overwogen dat zij, indien volgens haar ten aanzien van die diersoorten de in de Ffw neergelegde verbodsbepalingen door Rijkswaterstaat worden overtreden, een verzoek om handhaving bij de staatssecretaris kan indienen.
2.3.2. Naar het oordeel van de voorzitter leent deze procedure zich niet voor de beantwoording van de vraag of het besluit van 7 juni 2011 in het licht van de daartegen door de stichting voorgedragen beroepsgronden in stand kan blijven.
Ter zitting van de voorzitter heeft Rijkswaterstaat onweersproken verklaard dat de eigenlijke werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van het tracé, de zogenoemde "Haak om Leeuwarden", begin 2012 zullen aanvangen. Thans worden voorbereidende werkzaamheden getroffen, zoals het kappen van bomen en het verleggen van leidingen en kabels. Bij deze voorbereidende werkzaamheden worden de diersoorten waarop de verleende ontheffing betrekking heeft niet verstoord, aldus Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft voorts ter zitting van de voorzitter gemotiveerd dat nog uit te voeren voorbereidende werkzaamheden zodanig worden gepland dat de betreffende diersoorten niet worden verstoord. De staatssecretaris heeft in dit verband verklaard dat de in de ontheffing neergelegde voorwaarden en maatregelen en de in de Ffw opgenomen algemene zorgplicht bij de uitvoering van de werkzaamheden in acht moeten worden genomen. De gevolgen van de werkzaamheden in het kader van de aanleg van het tracé zijn niet onomkeerbaar, aldus de staatssecretaris.
De voorzitter gaat er gelet hierop voorshands vanuit dat de belangen die de regelgeving, waarop de stichting zich beroept, beoogt te beschermen in voldoende mate worden beschermd en dat daarmee onvoldoende aannemelijk is dat de in verband met de voorbereiding van de aanleg van het tracé uit te voeren werkzaamheden onomkeerbare gevolgen zullen hebben voor de diersoorten waarop de ontheffing betrekking heeft. Daartegenover staat het belang van Rijkswaterstaat om de werkzaamheden in het kader van de voorbereiding van de aanleg van het tracé uit te voeren. Aldus bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen aanleiding om in dit stadium van de procedure een voorlopige voorziening te treffen. Hierbij acht de voorzitter verder van belang dat een uitspraak in de bodemzaak op betrekkelijk korte termijn valt te verwachten, omdat de bodemzaak in november van dit jaar ter zitting zal worden behandeld.
2.4. Gelet op het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Grimbergen
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2011