201100167/1/H1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rijbeco B.V., gevestigd te Hilvarenbeek,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2010 in zaak nr. 10/1921 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B]
Bij besluit van 23 september 2009 heeft het college aan Rijbeco vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een winkel en garage met toonzaal op het perceel Tilburgseweg 6 te Hilvarenbeek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op 29 november 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 maart 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, en Rijbeco bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Rijbeco heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 24 januari 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij], het college en Rijbeco hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2011, waar het college, vertegenwoordigd door J. van Beers, mr. M. Morel en mr. J. Gielen, allen werkzaam bij de gemeente, Rijbeco, vertegenwoordigd door A.G. van Rijn, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en [wederpartij], bijgestaan door P.J.M. van Leest, zijn verschenen.
2.1. Het project voorziet in het naast een bestaand automobielbedrijf vestigen van een Boerenbondwinkel op het perceel. De bestaande dienstwoning, werkplaats, stalling en één van de wasstraten zullen worden verplaatst. Daarvoor in de plaats wordt op het achterste gedeelte van het perceel een Boerenbondwinkel gerealiseerd en rondom de bebouwing van het bestaande benzinestation een parkeerterrein met 55 parkeerplaatsen.
Het college heeft voor het gebruik van het perceel ten behoeve van detailhandel (Boerenbond) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Slibbroek" (hierna: het bestemmingsplan). Voorts heeft het college met toepassing van die bepaling vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een winkelruimte met kantoor.
2.2. De hoger beroepen strekken ertoe dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand heeft gelaten.
2.3. Het college heeft zijn beroepsgrond, dat de rechtbank, door te overwegen dat de vestiging van de Boerenbondwinkel op het perceel in strijd is met het provinciale beleid maar de afwijking van dat beleid toereikend is gemotiveerd, heeft miskend dat van strijd met het provinciale beleid geen sprake is, ter zitting ingetrokken.
2.4. Het college en Rijbeco betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit niet toereikend is, waar het de toegepaste parkeernorm betreft. Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de verleende vrijstelling vestiging van grootschalige detailhandel mogelijk maakt. Zij wijzen erop dat de omvang van de bouwlocatie daarvoor te beperkt is. Het college verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2008 (lees: 2005), in zaak nr.
200501174/1en stelt in dat kader dat de omvang van de parkeergelegenheid bij bestaande bouwmarkten in Hilvarenbeek niet op de norm voor grootschalige detailhandel is gebaseerd en zich daar, evenals bij de huidige vestiging van de Boerenbondwinkel, geen parkeerproblemen voordoen.
2.4.1. Bij het besluit van 23 september 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, aan de verleende vrijstelling de voorwaarde verbonden dat het gebruik voor detailhandel uitsluitend geldt voor de Boerenbondwinkel en niet voor eventuele andere winkelketens. Ook in de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit is ervan uitgegaan dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor de Boerenbond. Met betrekking tot de parkeerbehoefte van het project heeft het college in de ruimtelijke onderbouwing aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW), zoals die zijn neergelegd in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (hierna: ASVV 2004). Het college heeft, vanwege de lokale functie van de Boerenbondwinkel, daarbij gekozen voor de in de ASVV 2004 neergelegde minimumnorm voor weinig stedelijk gebied in de schil/verloopgebied centrum van wijk- buurt- en dorpscentra, te weten 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (hierna: bvo). In de ruimtelijke onderbouwing is voorts uitdrukkelijk overwogen dat in geval van vestiging van een andere winkelketen opnieuw naar het aspect "parkeren" moet worden gekeken.
Bij het besluit op bezwaar heeft het college uit een oogpunt van ruimtelijke relevantie de zinsnede "uitsluitend Boerenbond" laten vervallen en de voorwaarde, voor zover thans van belang, als volgt aangepast: "uitsluitend vrijstelling wordt verleend voor de bouw/exploitatie van een bouwmarkt of enige daarmee in planologische zin gelijk te stellen detailhandel".
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu het college bij het besluit op bezwaar vrijstelling heeft verleend voor de bouw en exploitatie van een bouwmarkt de eerder door het college toegepaste parkeernorm niet langer opgaat aangezien volgens de ASVV 2004 een bouwmarkt is aan te merken als grootschalige detailhandel en daarvoor een minimum parkeerkencijfer van 6,5 parkeerplaats per 100 m2 is aanbevolen. Dit heeft de rechtbank terecht tot de conclusie geleid dat de ruimtelijke onderbouwing van het project op dit punt niet langer toereikend is. In het besluit op bezwaar is niet gemotiveerd waarom ondanks de verruiming van de reikwijdte van de vrijstelling en de in dat kader toepasselijke parkeernorm in de ASVV 2004 in dit geval toch nog van de lagere parkeernorm kon worden uitgegaan. Dat in de publicatie "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW van 2008 (hierna: publicatie 182) een bouwmarkt niet langer als voorbeeld van grootschalige detailhandel is genoemd, maakt dit niet anders, nu deze publicatie niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de bouwlocatie te klein is om grootschalige detailhandel te kunnen realiseren. De door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling biedt evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit in dit geval ten onrechte ontoereikend gemotiveerd heeft geacht.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.6. Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.7. [wederpartij] betoogt dat het college zich bij voormeld besluit ter onderbouwing van de toegepaste parkeernorm ten onrechte zowel op de ASVV 2004 als op publicatie 182 heeft gebaseerd. Voorts stelt hij dat het college ten onrechte een reductie op het aantal parkeerplaatsen heeft toegepast in verband met dubbelbezetting op koopavonden en dat bij de inrichting van het parkeerterrein geen rekening is gehouden met bestaande obstakels. Voorts voert hij aan dat het college ten onrechte heeft overwogen dat de verkeerscirculatie in het kader van laden en lossen geen problemen oplevert. De gevaarlijke situatie op het kruispunt Tilburgseweg-D'n Oliepint zal blijven bestaan en er is geen rekening gehouden met tractoren die de Boerenbondwinkel aan de achterzijde zullen benaderen voor het laden van bulkverpakking, aldus [wederpartij].
2.7.1. De uitspraak van de rechtbank strekt ertoe dat het college wat betreft het aspect parkeren bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar nader ingaat op de in de ruimtelijke onderbouwing voor de Boerenbondwinkel toegepaste parkeernorm in relatie tot de bij het vernietigde besluit op bezwaar aan de vrijstelling verbonden voorwaarde die grootschalige detailhandel mogelijk maakt.
Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft het college bij het nieuwe besluit op bezwaar aan de verleende vrijstelling niet langer de ASVV 2004, maar publicatie 182 van het CROW ten grondslag gelegd. In publicatie 182 is de definitie van grootschalige detailhandel gewijzigd en omvat niet langer mede een bouwmarkt. Naar aanleiding hiervan heeft het college in het nieuwe besluit op bezwaar de aan de verleende vrijstelling verbonden voorwaarde als volgt aangepast: "uitsluitend vrijstelling wordt verleend voor de bouw/exploitatie van een bouwmarkt of enige daarmee in planologische zin gelijk te stellen niet grootschalige detailhandel". Volgens publicatie 182, die de meest recente parkeerkencijfers van het CROW bevat, geldt voor bouwmarkten in een weinig stedelijk gebied een minimaal parkeerkencijfer van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Nu bij het nemen van het vrijstellingsbesluit is uitgegaan van 3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, staat vast dat, mede gelet op de omvang van het bvo, met 55 parkeerplaatsen in voldoende mate in de parkeerbehoefte van het project is voorzien. Het college heeft het vrijstellingsbesluit hierdoor alsnog van een goede ruimtelijke onderbouwing voorzien. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op het aantal benodigde parkeerplaatsen geen reductie heeft mogen toepassen wegens dubbelbezetting op koopavond en het college in redelijkheid niet heeft kunnen instemmen met de gekozen inrichting van het parkeerterrein en de daarbij voorziene afmetingen van de parkeerplaatsen.
Partijen hebben ter zitting een toelichting gegeven op de voorziene inrichting. Daarbij is niet gebleken dat het gebruik van de voorziene parkeerplaatsen de toegang tot de wasstraat of de toegang tot de nieuwe kantoorruimte zal belemmeren, zoals door [wederpartij] is gesteld. Voorts is door [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat op het perceel onvoldoende ruimte is om met auto's te kunnen manoeuvreren. Door Rijbeco is ter zitting verder, onweersproken, gesteld dat de bandenspanningsmeter zal worden verplaatst en dat de gestelde belemmering van de toegankelijkheid van een ontluchtingspunt van de ondergrondse tanks zich niet voordoet.
Aan de beroepsgrond met betrekking tot de verkeerscirculatie in het kader van het laden en lossen en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid op het kruispunt Tilburgseweg-D'n Oliepint komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het college is in het nieuwe besluit op bezwaar derhalve terecht van de juistheid van het door de rechtbank eerder gegeven oordeel over die beroepsgrond uitgegaan.
2.8. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak niet toegekomen aan een beoordeling van de beroepsgrond gericht tegen de door het college verrichte belangenafweging. De Afdeling zal deze grond in het kader van het nieuwe besluit op bezwaar beoordelen.
[wederpartij] heeft betoogd dat het college bij zijn besluitvorming onvoldoende met zijn belangen rekening heeft gehouden. Hij stelt geluidsoverlast te vrezen van de bevoorrading van de Boerenbondwinkel via het naast zijn tuin gelegen achterpad en voert in dat kader aan dat het akoestisch rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.8.1. Volgens het op 2 juli 2010 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek wm Auto Van Rijn/Boerenbondwinkel te Hilvarenbeek" dat in opdracht van Rijbeco is verricht door K&M Akoestisch Adviseurs wordt ter plaatse van de langs D'n Oliepint gesitueerde woningen, waaronder de woning van [wederpartij], zowel ten aanzien van directe hinder als ten aanzien van indirecte hinder, wat daarvan in dit geval overigens zij, voldaan aan de uit een oogpunt van geluid gestelde grenswaarden. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet op dit rapport heeft kunnen baseren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] weliswaar heeft gesteld dat het rapport onzorgvuldigheden bevat, maar niet heeft onderbouwd wat de gevolgen van de gestelde onzorgvuldigheden zijn voor de conclusie van dat rapport. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van de realisatie van het project anderszins onevenredig zal worden aangetast.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college na afweging van de bij het project betrokken belangen de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het tegen het besluit van 22 maart 2011 gerichte beroep ongegrond;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011