ECLI:NL:RVS:2011:BT8566

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008776/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgtoeslag en de draagkracht van appellante in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Belastingdienst in stand liet. De Belastingdienst had de zorgtoeslag van [appellante] over het jaar 2007 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 892,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst bij het bepalen van de draagkracht van [appellante] terecht het rendement op bestaand vermogen als inkomen uit sparen en beleggen had meegenomen, omdat dit onderdeel is van het verzamelinkomen. Hierdoor kwam het verzamelinkomen van [appellante] te hoog uit om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen.

[Appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzamelinkomen correct is vastgesteld. Zij stelt dat het rendement op haar vermogen lager is dan het bedrag waarvan de Belastingdienst is uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter het oordeel van de rechtbank. De Afdeling stelt dat de Belastingdienst gehouden is de aanslag inkomstenbelasting te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Dit betekent dat [appellante] zich moet wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting als zij het niet eens is met de hoogte van het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen.

Daarnaast betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst haar een toeslagpartner heeft toegewezen, waardoor deze geen toeslag meer kreeg. De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst bij de berekening van de draagkracht terecht is uitgegaan van het toetsingsinkomen van zowel [appellante] als haar toeslagpartner, aangezien [appellante] deze partner heeft opgegeven in haar aanvraag voor zorgtoeslag. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201008776/1/H2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Vledderveen, gemeente Westerveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 augustus 2010 in zaak nr. 09/487 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2008 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellante] over het jaar 2007 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 892,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2009 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 2 september 2010 en doorgezonden naar de Raad van State, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, toetsingsinkomen het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst bij het bepalen van de draagkracht van [appellante] terecht het rendement op bestaand vermogen als inkomen uit sparen en beleggen heeft meegenomen omdat dit onderdeel is van het verzamelinkomen. Nu gelet hierop het verzamelinkomen te hoog is om voor zorgtoeslag over het jaar 2007 in aanmerking te komen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft geoordeeld. Zij voert hiertoe aan dat het verzamelinkomen onjuist is vastgesteld nu het rendement op haar vermogen lager is dan het bedrag waarvan de Belastingdienst is uitgegaan.
2.3.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr.
200909278/1/H2) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Dit wordt bevestigd in de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling in artikel 8 van de Awir (Kamerstukken 2004-2005, 29 764, nr. 3. blz. 41), waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:
"Het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is toetsingsinkomen zelfs al zou het niet overeenstemmen met het volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 te berekenen verzamelinkomen. De uitvoerende instantie en de bestuursrechter hoeven zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld."
Gelet op het voorgaande was de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht gehouden de aanslag inkomstenbelasting te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting, hetgeen de Belastingdienst hier ook heeft gedaan. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat het voordeel uit sparen en beleggen niet als inkomen dient te worden beschouwd, maakt dat niet anders. Met de Belastingdienst is de Afdeling van oordeel dat [appellante] zich dient te wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting, indien zij het niet eens is met de hoogte van het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen, nu de inspecteur voor de inkomstenbelasting het bevoegde bestuursorgaan is om daarover te oordelen.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst haar een toeslagpartner heeft toegewezen, waardoor deze geen toeslag meer kreeg. In dit verband betoogt zij dat de draagkrachtbepalingen niet voor haar toeslagpartner gelden.
2.4.1. Het betoog faalt. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt voor de bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen. Nu [appellante] op haar aanvraag zorgtoeslag, gedateerd 6 oktober 2005 en gecontinueerd over het jaar 2007, [belanghebbende] als toeslagpartner heeft ingevuld en [belanghebbende] deze aanvraag heeft ondertekend, mocht de Belastingdienst bij de berekening van de draagkracht uitgaan van de toetsingsinkomen van [appellante] en van haar toeslagpartner.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
85-705.