ECLI:NL:RVS:2011:BT8563

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103766/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan VAB locaties Hoogbroek-Boskant vastgesteld door de raad van de gemeente Wijchen

Op 3 februari 2011 heeft de raad van de gemeente Wijchen het bestemmingsplan "VAB locaties Hoogbroek-Boskant" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Wijchen, op 30 maart 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De gronden van het beroep zijn later aangevuld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 6 september 2011. De appellant was bijgestaan door mr. D. Pool, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, werkzaam bij de gemeente.

De appellant betoogt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze mondeling toe te lichten en dat de uitvoering van de landschappelijke verevening niet in het plan is vastgelegd, maar enkel via een overeenkomst met de initiatiefnemer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat er geen wettelijke hoorplicht bestaat en dat de raad niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De landschappelijke inpassing is weliswaar opgenomen in een overeenkomst, maar vormt geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan, waardoor de appellant hiertegen niet in rechte kan opkomen.

De appellant voert verder aan dat de woningbouw in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid en dat deze de agrarische hoofdfunctie van het gebied aantast. De raad stelt echter dat het plangebied geschikt is voor een combinatie van natuur, landbouw, wonen en werken. De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de landschaps- en natuurelementen een negatieve invloed op zijn bedrijfsvoering zullen hebben.

De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103766/1/R2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijchen,
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2011, kenmerk 11 RZ 057, heeft de raad het bestemmingsplan "VAB locaties Hoogbroek-Boskant" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Pool, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet hoofdzakelijk, door toepassing van het gemeentelijke beleid inzake functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, in de bouw van twintig wooneenheden op de locaties Hoogbroek en Boskant.
Procedureel
2.2. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn ingediende zienswijze mondeling toe te lichten voor de raad en dat de uitvoering van de landschappelijke verevening ten onrechte niet is vastgelegd in het plan, maar uitsluitend via een overeenkomst met de initiatiefnemer, waardoor hiertegen voor [appellant] geen beroepsmogelijkheden open staan.
2.2.1. De Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in de door [appellant] bedoelde hoorplicht. Voor het oordeel dat de raad in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld door [appellant] niet te horen, ziet de Afdeling geen aanleiding.
2.2.2. Het gemeentebestuur heeft met de initiatiefnemer een exploitatie- en ontwikkelingsovereenkomst gesloten, waarin tevens de uitvoering van de landschappelijke inpassing is opgenomen. Nu deze overeenkomst en het daaraan ten grondslag liggende landschapsinrichtingsplan geen formeel juridisch onderdeel vormen van het plan, kan hiertegen door [appellant] niet in rechte worden opgekomen.
In het plan zijn aan de gronden waarop de landschappelijke inpassing moet plaatsvinden bestemmingen toegekend die de realisering van de verschillende elementen van de inpassing mogelijk maken. In zoverre kan en is [appellant] daartegen in rechte opgekomen. Voorts is ter zitting door de raad aangegeven dat uit artikel 4.6 van de planregels volgt dat voor de aanleg van nieuwe elementen ter uitvoering van de inpassing een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Hiertegen kan [appellant] eveneens in rechte opkomen. Voor het overige geldt dat de uitvoering van het plan in deze procedure niet aan de orde is.
Inhoudelijk
2.3. [appellant] exploiteert een agrarisch bedrijf ten noorden van de locatie Boskant. Hij voert aan dat de in het plan voorziene woningbouw in strijd is met het provinciale en gemeentelijke beleid, dat deze woningen wat betreft hun omvang landschappelijk en cultuurhistorisch niet in het buitengebied passen en dat deze de agrarische hoofdfunctie van dit gebied aantasten.
Door de naast zijn gronden te realiseren kikkerpoel en aan te planten schietwilgen vreest [appellant] verder in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt en schade te lijden. Deze schade zal volgens hem bestaan uit een beperking van het gebruik van zijn gronden op grond van de Flora- en Faunawet. Ook betoogt [appellant] dat de aan te leggen sloot zorgt voor een spuit- en teeltvrije zone die hem beperkt in zijn bedrijfsvoering en dat hij ten onrechte alleen zal moeten zorgdragen voor het onderhoud van de bestaande sloot. Tot slot vreest hij klachten te krijgen vanwege overlast op het voorziene boerenterras aan de Boskant en komt de woning aan de Boskantsebroekstraat naar zijn mening op te korte afstand van een naastgelegen bedrijf.
2.4. Volgens de raad ligt het plangebied in een kernrandzone, geschikt voor verweving van natuur, landbouw, wonen en werken, waarbij de verschillende functies zorgvuldig op elkaar afgestemd moeten worden. Het plan draagt voor de locatie Boskant, in combinatie met een zeer beperkte toevoeging van woningen, bij aan versterking van het landschap en de agrarische productiestructuur, aldus de raad. Van een agrarische hoofdfunctie van het gebied is echter geen sprake, aldus de raad.
De stelling van [appellant] dat hij door de aanleg van de poel geconfronteerd wordt met een foerageergebied met een straal van 500 m over zijn perceel, acht de raad onvoldoende gemotiveerd. De aan te planten schietwilgen zullen volgens de raad slechts een zeer geringe invloed hebben op de gronden van [appellant], gezien de omvang hiervan. Van de aanleg van een nieuwe watergang is geen sprake, aldus de raad. Tot slot verwacht de raad geen klachten van gebruikers van het boerenterras.
2.5. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de plantoelichting volgt dat de raad het plan heeft getoetst aan het provinciale streekplan (thans: de structuurvisie), dat regionaal is uitgewerkt en op grond waarvan functieverandering en nieuwbouw op het platteland onder voorwaarden mogelijk zijn. Voorts staat in de plantoelichting dat de provincie positief op het plan heeft gereageerd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid.
Het gemeentelijke beleid staat de bouw van nieuwe woningen in het kader van functieverandering in het buitengebied toe, mits dit bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, en hierbij de voorwaarden zoals gesteld in de gemeentelijke "Beleidsnota wonen en werken in het buitengebied" in acht worden genomen. De te realiseren woningen worden zorgvuldig landschappelijk en cultuurhistorisch ingepast en samen met de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing draagt dit bij aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat beschreven op welke wijze aan de voorwaarden uit de gemeentelijke "Beleidsnota wonen en werken in het buitengebied" wordt voldaan. Bij het ontwerpen van het plan is verder het Gelders Genootschap betrokken, dat heeft ingestemd met het plan.
De stelling van de raad dat de realisatie van de landschaps- en natuurelementen bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied, is door [appellant] niet weerlegd. In tegenstelling tot hetgeen [appellant] betoogt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van strijd met het gemeentelijke beleid.
2.5.1. Uit het verweerschrift volgt dat de poel, met een doorsnede van 15 m, zal fungeren als stapsteen in een al bestaande ecologische verbindingszone. Vanwege de positionering van de aan te planten schietwilgen is slechts schaduwwerking in de avonduren te verwachten en bovendien is er in de nabijheid al een bosje aanwezig, waarvan de schaduw over de gronden van [appellant] valt. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting dat deze landschapselementen van wezenlijke invloed zullen zijn op de bedrijfsvoering van [appellant] en tot de door hem gevreesde schade zullen leiden.
2.5.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] inzake een nieuwe sloot stelt de Afdeling vast dat het plan de aanleg hiervan in beginsel mogelijk maakt. Door de raad is ter zitting echter gezegd dat geen nieuwe sloot zal worden aangelegd. Er is reeds een sloot aanwezig en in het landschapsplan is niets opgenomen omtrent de aanleg van een nieuwe watergang. Volgens de Afdeling bestaat er daarom geen aanleiding om aan te nemen dat op korte termijn een nieuwe sloot aangelegd zal worden. Mocht dit in de toekomst wel nodig worden geacht, dan zal hiervoor gezien artikel 4.6, lid 4.6.1 van de planregels een omgevingsvergunning nodig zijn.
Nu op grond van de Keur van het waterschap een beschermingszone van één meter vrijgehouden moet worden, waardoor onderhoud van de sloot ook vanaf de zijde van het plangebied mogelijk blijft, bestaat tevens geen grond voor de vrees van [appellant] hiervoor alleen zorg te moeten dragen.
2.5.3. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat er klachten zullen komen van gebruikers van het boerenterras, nu zij zich er bewust van zullen zijn dat zij in het buitengebied zijn en dat daar agrarisch verkeer rijdt. Hierbij betrekt de Afdeling dat eventuele overlast kan worden ondervangen door het nemen van afschermende maatregelen.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat de vrijstaande woning aan de Boskantse Broekstraat op een te korte afstand van de naastgelegen melkrundveehouderij op nr 116 komt, overweegt de Afdeling als volgt.
Aan een deel van de grond bestemd voor de nieuwe vrijstaande woning aan de Boskantse Broekstraat is tevens de aanduiding 'milieuzone-geurzone' toegekend. Ingevolge artikel 10.1, lid 10.1.1, van de planregels is ter plaatse van die aanduiding de vestiging van geurgevoelige objecten niet toegestaan. Ingevolge artikel 10.1, lid 10.1.2, van de planregels kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikellid 10.1.1, teneinde de vestiging van geurgevoelige objecten toe te staan, mits door middel van onderzoek is aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau en omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
De Afdeling stelt vast dat de afstand weliswaar gering is, maar dat op grond van de planregels de bouw van de vrijstaande woning buiten de geurzone kan plaatsvinden, dan wel (deels) erbinnen indien uit geuronderzoek volgt dat sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau en dat het bedrijf op nr 116 niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
234-706.