201011106/3/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Hilvarenbeek, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
2. [belanghebbende] (hierna: de Bouwcombinatie), gevestigd te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 oktober 2010 in zaken nrs. 09/5079, 09/5142 en 09/5175 in het geding tussen:
[7 wederpartijen], allen wonend te Hilvarenbeek,
[2 wederpartijen], beiden wonend te Hilvarenbeek,
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Hilvarenbeek (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker A])
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college aan de Bouwcombinatie vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning eerste fase verleend voor het voor het bouwen van een Multifunctioneel Cultureel Centrum, 18 appartementen en een parkeerkelder op het perceel aan de Ypelaerstraat (ongenummerd) te Hilvarenbeek.
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, onder meer het door [verzoeker A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 14 april 2010, verzonden op 16 april 2010, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de realisering van het project voor de parkeerdruk op en in de directe omgeving van het perceel, alsmede naar de verkeerskundige effecten van het project voor de straten rondom het perceel en op basis van dit onderzoek te bezien of het college nog steeds bereid is tot verlening van de gevraagde vrijstelling.
Bij uitspraak van 1 oktober 2010, verzonden op 11 oktober 2010, heeft de rechtbank onder meer het door [verzoeker A] tegen het besluit van 13 oktober 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van 14 april 2010.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, en de Bouwcombinatie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De Bouwcombinatie heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 20 december 2010.
Door, voor zover thans van belang, de Bouwcombinatie is een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college onder meer het door
[verzoeker A] tegen het besluit van 24 maart 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat op of direct nabij de locatie van het huidige Elcerlyck aan de Koestraat 40 extra openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Bij brief van 26 mei 2011, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [verzoeker A] beroep ingesteld tegen dat besluit. Bij brief van 9 september 2011, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2011, waar [verzoeker A], vertegenwoordigd door mr. H.U. van der Zee, en het college, vertegenwoordigd door J. Gielen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. De Bouwcombinatie, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.M.H. van den Mosselaar, advocaat te Best, is tevens verschenen. Aan de zijde van [verzoeker A] is tevens verschenen ing. H.G. Beumer, werkzaam bij Loendersloot Advies. Aan de zijde van het college is verschenen C. van der Giessen, werkzaam bij DHV B.V.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2010, bij besluit van 12 april 2011 opnieuw op het bezwaar van onder meer [verzoeker A] beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.
2.3. Het project, dat betrekking heeft op de bouw van een multifunctioneel cultureel centrum, 18 appartementen en een parkeerkelder, is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Kom Hilvarenbeek, Zuidwest kant" en "Centrum Hilvarenbeek". Teneinde toch bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van deze bestemmingsplannen verleend.
Het verzoek om voorlopige voorziening heeft uitsluitend betrekking op het nadere besluit van 12 april 2011. Het verzoek strekt ertoe in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.4. De voorzitter ziet geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij is in aanmerking genomen dat op 3 oktober 2011 in de bodemprocedure een zitting heeft plaatsgevonden en dat naar verwachting op relatief korte termijn daarin een uitspraak zal worden gedaan. Niet gebleken is dat een dermate urgente situatie bestaat dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van die uitspraak vergt. Hierbij heeft de voorzitter van belang geacht dat ter zitting door het college en de Bouwcombinatie is gesteld dat eerst eind november 2011 met de bouw van het multifunctioneel cultureel centrum en de appartementen, waartegen de bezwaren van [verzoeker A] zich richten, zal worden aangevangen.
2.5. Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2011