ECLI:NL:RVS:2011:BT8541

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008868/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Schelluinen-West en de aanduiding zonder bebouwing

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Schelluinen-West, partiële herziening, en Schelluinen-Dorpskern, partiële herziening" door de raad van de gemeente Giessenlanden op 24 juni 2010. Appellanten, [appellante A] en [appellant B], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich met name verzetten tegen de toekenning van de aanduiding "zonder bebouwing" aan delen van hun perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 augustus 2011 behandeld. De appellanten stelden dat de aanduiding hen belemmerde in hun bedrijfsvoering, omdat opslagmogelijkheden beperkt waren tot 5,5 meter hoogte en zij hierdoor niet konden stapelen. De raad verdedigde dat de partiële herziening van het bestemmingsplan vooral gericht was op het verwerken van aan- en verkoop van grond en niet op het toekennen van extra bebouwingsmogelijkheden. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Echter, de toevoeging van een elfde lid aan artikel 11, dat de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5,5 meter op onbebouwde gronden en zichtbaar vanaf de openbare weg verbiedt, werd als onzorgvuldig voorbereid beschouwd. De Afdeling verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van de raad voor zover het betreft de toevoeging van dit elfde lid. De raad werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

201008868/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Giessenburg, en [appellant B], wonend te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
en
de raad van de gemeente Giessenlanden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2010, nummer 2010-58, heeft de raad het bestemmingsplan "Schelluinen-West, partiële herziening, en Schelluinen-Dorpskern, partiële herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Giessenlanden heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellant], in de persoon van [appellant B] en bijgestaan door A. Menhart, werkzaam bij Bestuursrechtelijk adviesburo Menhart, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A van Dijk-van den Hoef, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de partiële herziening van het bestemmingsplan "Schelluinen-West" en het bestemmingsplan "Schelluinen-Dorpskern". Met de partiële herziening wordt onder meer beoogd een aantal verkeersmaatregelen ten behoeve van de ontsluiting van het bedrijventerrein mogelijk te maken en de situatie na aan- en verkoop van grond door [appellant] die is gevestigd op het perceel Parallelweg 1, planologisch te actualiseren.
Het bedrijfsperceel van [appellant] is aan de noordzijde uitgebreid met een strook grond die grotendeels behoorde tot het ten noorden van het bedrijfsperceel gelegen bedrijventerrein. In verband hiermee is de begrenzing in de vorm van een groenvoorziening en een sloot tussen het perceel van [appellant] en het bedrijventerrein verplaatst in noordelijke richting.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] haar beroep beperkt tot de toekenning van de aanduiding "zonder bebouwing" en de beperking van de opslagmogelijkheden en het beroep voor het overige ingetrokken.
2.3. [appellant] voert aan dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte aan delen van het desbetreffende perceel de aanduiding "zonder bebouwing" is toegekend.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de partiële herziening er toe strekt om de aan- en verkoop van grond te verwerken en niet om extra bebouwingsmogelijkheden toe te kennen. Een integrale herziening, waar bovendien geen duidelijk bedrijfsplan aan ten grondslag ligt, en die sterk afwijkt van de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan, is niet gewenst. De raad geeft aan dat voor bedrijven aan de Parallelweg een conserverend beleid voor het buitengebied wordt gevolgd. Er zijn bovendien voldoende bouwmogelijkheden toegekend voor de bestaande bebouwing.
2.3.2. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend. Het perceel bestaat uit drie delen. Aan de twee delen met de bestemmingsaanduiding "Bedrijfsdoeleinden - milieucategorie II" is de aanduiding "aannemer" toegekend, waarbij aan één deel tevens de aanduiding "zonder bebouwing". Aan het derde deel met de bestemmingsaanduiding "Bedrijfsdoeleinden - milieucategorie I" is tevens de aanduiding "zonder bebouwing" toegekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Schelluinen-West", is ter plaatse van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in samenhang met de aanduiding "aannemer" een aannemersbedrijf toegestaan.
Ingevolge het tweede lid mogen op gronden waar de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "aannemer" aan zijn toegekend worden gebouwd: bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen met bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen, bedrijfskantoren tot een oppervlak van ten hoogste 50 % van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 1.500 m² en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid, onder b, mag op gronden met de nadere aanduiding "zonder bebouwing" niet worden gebouwd.
2.3.3. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan "Schelluinen-West" hanteert de raad uit een oogpunt van milieubescherming een restrictief en conserverend beleid voor de bedrijven aan de Parallelweg. Deze bedrijven zijn op grond van dit beleid bestemd op basis van feitelijk gebruik.
Desgevraagd heeft de raad ter zitting toegelicht dat ten gevolge van het restrictieve en conserverende beleid voor bedrijven aan de Parallelweg, geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden worden toegekend aan de percelen. De toegekende bebouwingsmogelijkheden hebben betrekking op de aanwezige bebouwing.
Gelet op het restrictieve en conserverende beleid dat aan het geldende bestemmingsplan "Schelluinen-West" ten grondslag ligt, en gelet op het feit dat aan de overige aan [appellant] toebehorende bedrijfspercelen bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsvoering zijn toegekend, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad er naar streeft het restrictieve en conserverende beleid voort te zetten.
Ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel, is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellante A] dan aan het belang van het voortzetten van het restrictieve en conserverende beleid ter plaatse.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de aanduiding "zonder bebouwing" geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is in zoverre ongegrond.
2.4. [appellante A] betoogt voorts dat de opslagmogelijkheden beperkt zijn nu opslag slechts tot 5,5 meter hoogte mag plaatsvinden. Dit houdt in dat de door haar gebruikte containers met een hoogte van 3 meter niet gestapeld kunnen worden. [appellant] is van mening dat de desbetreffende delen van het perceel door het toekennen van de aanduiding "zonder bebouwing" en de beperkte opslagmogelijkheden niet te gebruiken zijn voor de bedrijfsvoering.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende mogelijkheden voor opslag op onbebouwde grond bestaan, mits de opslag niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.
2.4.2. Bij het bestreden besluit tot partiële herziening is een elfde lid toegevoegd aan artikel 11. Ingevolge het elfde lid is voor de bedrijven aan de Parallelweg de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5,50 meter op onbebouwde gronden en zichtbaar vanaf de openbare weg niet toegestaan. Zowel aan het door [appellant] nieuw verworven deel aan de noordzijde van haar perceel als aan de percelen die ten tijde van het bestemmingsplan "Schelluinen-West" reeds in bezit waren van [appellant] waren onder het laatstgenoemde plan opslagmogelijkheden toegekend met een stapelhoogte van meer dan 5,5 meter.
2.4.3. Ten aanzien van de opslagmogelijkheden heeft de raad ter zitting erkend dat door de toevoeging van het elfde lid aan artikel 11 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Schelluinen-West" de delen van het bedrijfsperceel met de aanduiding "zonder bebouwing" in feite niet langer geschikt zijn voor de bedrijfsvoering van [appellant]
Nu kennelijk de gevolgen van het besluit duidelijk verder gaan dan de raad met het nemen van het besluit heeft beoogd, is de Afdeling van oordeel dat het besluit wat betreft de toevoeging van het elfde lid in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het beroep is in zoverre gegrond.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Giessenlanden van 24 juni 2010, nummer 2010-58, voor zover daarbij artikel 11, elfde lid, van de voorschriften is vastgesteld;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Giessenlanden tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 899,31 (zegge: achthonderdnegenennegentig euro en eenendertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad aan [appellante A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
191-676.