ECLI:NL:RVS:2011:BT8377

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007881/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning en medische behandeling in Colombia

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 20 juli 2010 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister in zijn besluit van 21 januari 2010 ten onrechte had gesteld dat alleen een overdracht van actuele medische gegevens vereist was voor de vreemdeling om te kunnen reizen naar Colombia. De rechtbank stelde vast dat de minister zich ook had verbonden aan het vereiste dat de medische behandeling van de vreemdeling in Colombia direct moest worden voortgezet. De minister betoogde dat de rechtbank dit standpunt ten onrechte had aangenomen, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de minister niet duidelijk afstand had genomen van zijn eerdere standpunt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling in de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van medische zorg bij terugkeer naar het land van herkomst, in dit geval Colombia, en de verantwoordelijkheden van de minister in dit proces.

Uitspraak

201007881/1/V4.
Datum uitspraak: 7 oktober 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 20 juli 2010 in zaak nr. 10/5537 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens diens rechtsvoorganger verstaan.
2.2. In zijn eerste grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat volgens de minister aan het reizen van de vreemdeling twee vereisten zijn verbonden, te weten een schriftelijke overdracht van het medisch dossier en directe voortzetting van de medische behandeling in het land van herkomst. Hiertoe voert de minister aan dat het besluit van 21 januari 2010 wellicht suggereert dat aan het reizen voormelde twee vereisten zijn verbonden, maar dat volgens de adviezen van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 7 mei 2009 en 1 september 2009 er slechts één vereiste is, te weten de overdracht van de actuele medische gegevens. De minister betoogt dat hij dit in eerste aanleg zowel in zijn verweerschrift als ter zitting heeft toegelicht en dat de rechtbank derhalve ten onrechte heeft overwogen dat hij ter zitting zou hebben bevestigd dat ook directe voortzetting van de behandeling in het land van herkomst een vereiste is.
2.2.1. In het BMA-advies van 7 mei 2009 is te lezen dat, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, bij het uitblijven van behandeling voor de klachten van de vreemdeling een medische noodsituatie op korte termijn niet kan worden uitgesloten. De vreemdeling is volgens het BMA in staat te reizen, mits bij aankomst een overdracht van de actuele medische gegevens plaatsvindt. Voorts vermeldt het BMA-advies van 7 mei 2009 dat voor de klachten van de vreemdeling in het land van herkomst, te weten Colombia, in algemeen medisch-technische zin behandeling aanwezig is.
In het BMA-advies van 1 september 2009 is te lezen dat het BMA in een door de vreemdeling overgelegde e-mail van een behandelaar geen aanleiding ziet om op het advies van 7 mei 2009 terug te komen.
2.2.2. In het besluit van 21 januari 2010 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, volgens het BMA-advies van 7 mei 2009 voor de vreemdeling - met inachtneming van vereisten - mogelijk is te reizen. De minister heeft zich in verband met het vereiste van schriftelijke overdracht en directe voortzetting van de behandeling laten informeren door de Dienst Terugkeer & Vertrek. Uitvoering van de BMA-adviezen betekent, zo vermeldt de minister in dit besluit, dat vóór de uitzetting contact zal worden gelegd met een arts in Colombia en dat met die arts afspraken worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Derhalve bestaat geen aanleiding op voorhand te concluderen dat de vreemdeling na aankomst in het land van herkomst niet aan een arts overgedragen zal kunnen worden voor continuering van de voor hem noodzakelijke behandeling, aldus de minister in het besluit van 21 januari 2010.
2.2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat, hoewel het BMA alleen het vereiste van een overdracht van actuele medische gegevens stelt, de minister zichzelf in het besluit van 21 januari 2010 tevens heeft verbonden aan het vereiste dat in Colombia directe voortzetting van de behandeling van de vreemdeling dient plaats te vinden. Het betoog van de minister dat de rechtbank heeft miskend dat hij in eerste aanleg het standpunt heeft ingenomen dat alleen het vereiste van overdracht van actuele medische gegevens geldt, slaagt niet, reeds omdat uit het door de minister bij de rechtbank ingediende verweerschrift noch uit het proces verbaal van de zitting van de rechtbank eenduidig kan worden opgemaakt dat de minister afstand heeft genomen van zijn in het besluit ter zake ingenomen standpunt. De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat naast het vereiste van een overdracht van de actuele medische gegevens tevens het vereiste van directe voortzetting van de behandeling in het land van herkomst geldt.
De grief faalt.
2.3. In zijn tweede grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij wat betreft het vereiste dat de behandeling van de vreemdeling in het land van herkomst direct moet worden voortgezet niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Nu gelet op hetgeen is aangevoerd in de eerste grief dit vereiste niet geldt, kan de vergewisplicht ter zake daarvan ook niet zijn geschonden, aldus de minister.
2.3.1. Gelet op hetgeen over de eerste grief is overwogen, faalt ook de tweede grief.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister voor Immigratie en Asiel een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de vin
voorzitter
w.g. Graat
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2011
307-660.
Verzonden: 7 oktober 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser