201101845/1/H2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 december 2010 in zaak nr. 10/1559 in het geding tussen:
College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE).
Op 8 december 2009 hebben [arts], verbonden aan het Medisch Centrum Haaglanden, en [coschapcoördinator] Gynaecologie en Verloskunde, beiden een gesprek gehad met [appellant].
Bij brief van 16 februari 2010 heeft [coschapcoördinator] deze gesprekken schriftelijk bevestigd.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het CBE het door [appellant] tegen voormelde mededelingen en de brief van 16 februari 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2010, verzonden op 3 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de weigering van het CBE tijdig op het beroep van [appellant] te beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 21 juni 2010 ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 14 en 27 juni 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het college van beroep voor de examens bevoegd ten aanzien van beslissingen van examencommissies en examinatoren.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de op 8 december 2009 gehouden gesprekken en de bevestiging daarvan in de brief van 16 februari 2010 besluiten zijn, faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de brief van 16 februari 2010 uitsluitend een bevestiging is van een in onderling overleg in het gesprek van 8 december 2009 overeengekomen aanpassing van het opleidingstraject van [appellant]. In deze brief is geen beslissing genomen door een examinator of een examencommissie en de inhoud van de brief is ook niet op rechtsgevolg gericht, zodat hiertegen geen beroep bij het CBE openstond. De enkele omstandigheid dat bij [appellant] in het op 8 december 2009 gehouden gesprek de indruk bestond dat hij voor een voldongen feit werd gesteld en hij geen andere keuze had dan akkoord te gaan met onderbreking van zijn coschap en voortzetting ervan voor een periode van vier weken in een ander ziekenhuis, maakt dat niet anders.
Gelet hierop, faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 21 juni 2010 onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd evenzeer.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011