ECLI:NL:RVS:2011:BT7428

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101845/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring door het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 december 2010. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het College van Beroep voor de Examens (CBE) van de Universiteit Leiden ongegrond verklaard. De zaak begon met gesprekken op 8 december 2009 tussen [appellant], een arts van het Medisch Centrum Haaglanden en de coschapcoördinator Gynaecologie en Verloskunde. Deze gesprekken werden bevestigd in een brief van 16 februari 2010. Het CBE verklaarde op 21 juni 2010 het beroep van [appellant] tegen deze mededelingen niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de brief van 16 februari 2010 geen besluit was, maar slechts een bevestiging van een gesprek. De rechtbank had ook goed onderbouwd dat het besluit van 21 juni 2010 niet onzorgvuldig was voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van [appellant] dat hij voor voldongen feiten was gesteld, werd door de Raad van State verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in naam der Koningin, op 12 oktober 2011.

Uitspraak

201101845/1/H2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 december 2010 in zaak nr. 10/1559 in het geding tussen:
[appellant]
en
College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE).
1. Procesverloop
Op 8 december 2009 hebben [arts], verbonden aan het Medisch Centrum Haaglanden, en [coschapcoördinator] Gynaecologie en Verloskunde, beiden een gesprek gehad met [appellant].
Bij brief van 16 februari 2010 heeft [coschapcoördinator] deze gesprekken schriftelijk bevestigd.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het CBE het door [appellant] tegen voormelde mededelingen en de brief van 16 februari 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2010, verzonden op 3 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de weigering van het CBE tijdig op het beroep van [appellant] te beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 21 juni 2010 ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 14 en 27 juni 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het college van beroep voor de examens bevoegd ten aanzien van beslissingen van examencommissies en examinatoren.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de op 8 december 2009 gehouden gesprekken en de bevestiging daarvan in de brief van 16 februari 2010 besluiten zijn, faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de brief van 16 februari 2010 uitsluitend een bevestiging is van een in onderling overleg in het gesprek van 8 december 2009 overeengekomen aanpassing van het opleidingstraject van [appellant]. In deze brief is geen beslissing genomen door een examinator of een examencommissie en de inhoud van de brief is ook niet op rechtsgevolg gericht, zodat hiertegen geen beroep bij het CBE openstond. De enkele omstandigheid dat bij [appellant] in het op 8 december 2009 gehouden gesprek de indruk bestond dat hij voor een voldongen feit werd gesteld en hij geen andere keuze had dan akkoord te gaan met onderbreking van zijn coschap en voortzetting ervan voor een periode van vier weken in een ander ziekenhuis, maakt dat niet anders.
Gelet hierop, faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 21 juni 2010 onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd evenzeer.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
362.