201102027/1/H2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging voor Christelijk Onderwijs, gevestigd te Heerenveen,
appellante,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft de raad van de gemeente Heerenveen een verzoek van de vereniging om de christelijke basisschool De Burcht (hierna: De Burcht) op het plan van scholen 2011-2013 op te nemen afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft de minister het door de vereniging daartegen bij hem ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2011, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een reactie ingediend.
De vereniging heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. E.C. Visser, advocaat te Woerden, vergezeld van H. Urbach, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door H. Laanstra, werkzaam in dienst van de gemeente, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO), voor zover thans van belang, kan de bekostiging van een bijzondere school slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een door de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad het plan van nieuwe scholen elk jaar voor 1 augustus vast. Het bestrijkt drie achtereenvolgende schooljaren, volgende op het jaar van de vaststelling en vermeldt in elk geval, welke scholen bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen. Het vermeldt verder van elke school de plaats van vestiging en de te verwachten omvang.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
Ingevolge artikel 78, voor zover thans van belang, worden bij de berekening van het aantal leerlingen dat een bijzondere school zal bezoeken, leerlingen die binnen redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting wonen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is, niet meegeteld.
2.2. Aan haar verzoek heeft de vereniging ten grondslag gelegd dat De Burcht in het schooljaar 2001-2002 begonnen is als een dislocatie van de christelijke basisschool Het Kompas in de nieuwbouwwijk Skoatterwâld, maar nu, nu de wijk tot ontwikkeling komt en de school sinds het schooljaar 2009-2010 over permanente huisvesting in een multifunctioneel gebouw beschikt, de wens bestaat de dislocatie in een zelfstandige christelijke basisschool om te zetten.
2.3. De raad heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de leerlingen die binnen redelijke afstand van de dislocatie van Het Kompas wonen bij de berekening van het aantal leerlingen dat een christelijke basisschool zal bezoeken niet mogen worden meegeteld en het aantal leerlingen dat de te stichten school zal bezoeken daardoor onder de stichtingsnorm blijft die voor de gemeente Heerenveen geldt. De minister heeft geoordeeld dat de raad het verzoek van de stichting terecht aldus heeft afgewezen.
2.4. De vereniging betoogt dat de minister heeft miskend dat de raad, door de leerlingen die binnen redelijke afstand van de dislocatie van Het Kompas wonen niet mee te tellen bij de berekening van het aantal leerlingen dat De Burcht zal bezoeken, onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 78 van de WPO. De Afdeling is er volgens haar in onder meer de uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr. 200700272/1 (www.raadvanstate.nl) ten onrechte aan voorbij gegaan dat die bepaling er, gelet op de geschiedenis van haar totstandkoming, toe strekt te voorkomen dat overcapaciteit aan leerling-plaatsen ontstaat en onnodig voorzieningen worden gecreëerd, terwijl daar bij verzelfstandiging van dislocaties juist geen sprake van is. Dat is hier te minder het geval, nu de te verzelfstandigen dislocatie van het Kompas reeds over nieuwe permanente huisvesting beschikt. Met de uitleg die de minister in navolging van de Afdeling aan de bepaling geeft, wordt het voor veel scholen vrijwel onmogelijk om hun dislocaties, die zich vaak in nieuwbouwwijken bevinden, te verzelfstandigen, aldus de vereniging.
2.4.1. De Afdeling heeft in de aangehaalde uitspraak van 27 juni 2007 overwogen dat artikel 78 van de WPO ziet op de openbare school en de bijzondere school die is gelegen binnen redelijke afstand van de op te richten openbare of bijzondere school, waarop plaatsruimte aanwezig is. De bepaling maakt geen onderscheid tussen hoofd- of nevenvestigingen, dan wel dislocaties. Of de plaatsruimte aanwezig is op een dislocatie, dan wel hoofd- of nevenvestiging, is derhalve voor de toepassing van de bepaling niet van belang. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond terug te komen van die uitleg. Gelet hierop, heeft de minister zich met juistheid op het standpunt gesteld dat leerlingen die binnen redelijke afstand van een dislocatie van een school wonen, daarmee binnen redelijke afstand van die school wonen en niet mogen worden meegeteld bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare school zal bezoeken.
De minister was dan ook gehouden het oordeel van de raad dat de leerlingen die de dislocatie van Het Kompas bezoeken niet meetellen bij de berekening van het aantal leerlingen dat De Burcht zal bezoeken, juist te achten. Dat de bepaling, als gesteld, met zich brengt dat in een nieuwbouwwijk met dislocatie niet vaak een nieuwe school kan worden gevestigd, doet aan het voorgaande niet af.
2.5. Het betoog dat de toepassing die de minister aan artikel 78 van de WPO heeft gegeven zich niet met het bepaalde in artikel 23 van de Grondwet verdraagt, faalt evenzeer. Ingevolge artikel 120 van de Grondwet is het de rechter niet toegestaan bepalingen van een wet in formele zin aan de Grondwet te toetsen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, kan artikel 78 van de WPO maar op één manier worden uitgelegd en de door de minister gegevens toepassing van de bepaling strookt met die uitleg.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011