201102252/1/H3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 december 2010 in zaak nr. 09/1191 in het geding tussen:
de minister van Justitie (lees: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (voorheen: de minister van Justitie)).
Bij besluit van 24 september 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) aan [appellant] medegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn minderjarige [dochter] in "[naam]" - de naam van de moeder van de dochter - voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2010, verzonden op 6 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 maart 2011.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2011, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, wordt het verzoek afgewezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.
2.2. De minister heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, nu de dochter bij haar instemming is gebleven, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van het Besluit. De door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat zijn belang bij afwijzing van de aanvraag moet prevaleren en de aanvraag moet worden afgewezen.
2.3. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en had moeten beoordelen of de minister het familie- en gezinsleven van de moeder en de dochter mocht laten prevaleren boven de bezwaren die hij heeft tegen de naamswijziging. De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het verzoek om naamswijziging slechts is ingegeven door de wil van de moeder, aldus [appellant]. De rechtbank had volgens hem bij haar beoordeling moeten betrekken hoe het komt dat hij en zijn dochter geen gezin vormen. Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase.
2.4. De rechtbank heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2006 in zaak nr. 200601341/1; www.raadvanstate.nl waarin is overwogen dat de minister het verzoek om geslachtsnaamswijziging diende te beoordelen aan de hand van de van toepassing zijnde regelgeving en dat hij, ook in het geval daaraan wordt voldaan, bij de uitoefening van die bevoegdheid alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen moet betrekken. Onder die belangen vallen de belangen van [appellant] bij afwijzing van het verzoek maar daaronder kunnen, gezien de aard en de beoordeling van het verzoek, niet vallen de beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de dochter bij de moeder woont en met de vader geen ander contact heeft dan via Hyves.
De dochter heeft op 2 september 2008, nadat zij kennis had genomen van de bezwaren van [appellant] tegen de geslachtsnaamswijziging, het 'Formulier instemming kind 12 jaar en ouder' ondertekend. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat, gezien deze verklaring en hetgeen de dochter heeft verklaard tijdens de deels buiten aanwezigheid van de moeder gehouden hoorzitting van 19 januari 2009, geen grond bestaat voor het oordeel dat het verzoek om naamswijziging is ingegeven door de wil van de moeder.
Voorts heeft de minister terecht gesteld dat aannemelijk is dat de dochter na de verbreking van de relatie tussen haar ouders gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan de datum van het verzoek is verzorgd en opgevoed door de moeder, aangezien zij volgens de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op hetzelfde adres als de moeder. [appellant] heeft niet aangetoond dat zij niettemin gedurende die periode elders verbleef en door anderen dan de moeder is verzorgd en opgevoed. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek om geslachtsnaamwijziging voldoet aan de vereisten, neergelegd in het Besluit.
In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen in zijn besluitvorming heeft betrokken en in redelijkheid geen zwaarder gewicht behoorde toe te kennen aan het belang van [appellant] bij afwijzing van het verzoek om geslachtsnaamswijziging dan aan het belang van de dochter bij toewijzing van dit verzoek. Zoals hiervoor al overwogen, kan bij de afweging van de belangen niet worden betrokken de omstandigheid dat [appellant] met de dochter geen gezin kan vormen omdat, naar hij heeft gesteld, de moeder dat tegenhoudt. De wijziging van de geslachtsnaam heeft geen gevolgen voor de familierechtelijke betrekkingen tussen hem en de dochter.
Het door [appellant] aangevoerde argument dat de minister hem niet heeft gehoord in de bezwaarfase is pas in hoger beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is had behoren te doen, dient deze grond wegens strijd met een goede procesorde thans buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister het verzoek tot naamswijziging heeft mogen inwilligen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011