201102878/1/H1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Anaconda B.V., gevestigd te Vlaardingen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2011 in zaak nr. 09/4421 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het college aan Anaconda geweigerd een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van een groot aantal opslagtanks met overslagterminal met kantoor, steiger en dienstgebouwen op de locatie Zevenmanshaven, ingang Deltaweg te Vlaardingen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college het door Anaconda daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Anaconda daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Anaconda bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Anaconda heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2011, waar Anaconda, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.C. Nootenboom, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan Vlaardingen, plan in onderdelen A" en de "Bebouwingsvoorschriften 1 uitbreidingsplan Vlaardingen", rust op het perceel de bestemming "Industriële doeleinden A".
Ingevolge artikel 14 van de bebouwingsvoorschriften, is op de voor "Industriële doeleinden A" bestemde gronden uitsluitend bebouwing geoorloofd ten behoeve van primaire grote tot middelgrote industriële bedrijven, die in hoofdzaak op het watertransport zijn aangewezen en bestaande uit bedrijfsgebouwen en ten hoogste 1 + x/50 dienstwoningen per bedrijf.
2.2. Anaconda betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het Uitbreidingsplan. Daartoe voert zij aan dat het Uitbreidingsplan geen voorschriften bevat ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voorts betoogt zij dat, voor zover haar bouwaanvraag aan het Uitbreidingsplan kan worden getoetst, de realisering van opslagtanks past binnen de aan het perceel toegekende bestemming. Verder betoogt Anaconda dat de rechtbank heeft miskend dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, nu de bouwvergunning niet binnen zes weken na aanvraag daartoe, is verleend.
2.2.1. Niet is in geschil dat de opslagtanks voor de op- en overslag van vloeistoffen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten worden aangemerkt. Ten aanzien van deze bouwwerken heeft de rechtbank terecht het standpunt van Anaconda verworpen, dat, nu de Woningwet zoals deze ten tijde van het van kracht worden van het Uitbreidingsplan in 1951 gold, geen vergunningplicht voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bevatte, dergelijke bouwwerken niet door het Uitbreidingsplan kunnen worden geraakt en de bouw van de opslagtanks daardoor zonder meer is toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 februari 2008 in zaak nr. 200704522/1; www.raadvanstate.nl), is door het opnemen van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (voordien artikel 48, eerste lid, van de Woningwet 1962), in samenhang gelezen met het verbod om te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (voordien artikel 47, eerste lid, van de Woningwet 1962), het bouwvergunningstelsel met ingang van 1 augustus 1965 vergeleken met dat van de Woningwet 1901 in dier voege verruimd, dat ook voor het oprichten van bouwwerken die niet als woningen of gebouwen in de zin van de Woningwet 1901 kunnen worden beschouwd, een vergunning is vereist. Gelet hierop, alsmede op de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, aan een bestemming verbonden rechtsgevolgen, dient bij de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning voor deze bouwwerken te worden getoetst aan de geldende bestemming. Onder verwijzing naar de uitspraken van de voormalige Afdeling rechtspraak van 17 januari 1983 (BR 1983, 344) en 6 augustus 1984 (BR 1984, 884) ten aanzien van uitbreidingsplannen van vóór 1 augustus 1965 zoals hier aan de orde, wordt voorts overwogen dat, ofschoon deze uitbreidingsplannen geen uitdrukkelijke regelingen bevatten met betrekking tot het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het verlenen van een bouwvergunning voor het oprichten van bouwwerken van deze categorie binnen het gebied waarvoor een uitbreidingsplan geldt, is toegelaten voor zover het betrokken bouwwerk niet in strijd is met de in dit plan genoemde of daaruit voortvloeiende bestemming zoals die blijkt uit de plankaart, het renvooi en de voorschriften. De concrete inhoud en strekking daarvan zijn doorslaggevend.
Ingevolge artikel 14 van de bebouwingsvoorschriften van het Uitbreidingsplan is uitsluitend bebouwing toegestaan, bestaande uit bedrijfsgebouwen en dienstwoningen. Hieruit moet worden afgeleid dat bouwwerken die geen gebouwen zijn, zoals de onderhavige opslagtanks, ter plaatse niet zijn toegestaan. Dat in 1951 de Woningwet geen vergunningplicht kende voor bouwwerken, zodat toentertijd bouwwerken konden worden opgericht zonder bouwvergunning, heeft de rechtbank terecht niet tot een andere conclusie gebracht. Destijds bestond al het onderscheid tussen gebouwen en andere bouwwerken. Dat onderscheid is blijkens de voorschriften van het Uitbreidingsplan door de planwetgever ook onderkend. De ten tijde van het besluit op bezwaar geldende Woningwet kende een verbod om bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen zonder vergunning. Het toetsingskader is het als bestemmingsplan geldende Uitbreidingsplan. Dat staat uitsluitend bebouwing met gebouwen, te weten bedrijfsgebouwen en dienstwoningen toe. Dit brengt met zich dat de rechtbank terecht heeft onderzocht of het bouwplan voorziet in het bouwen van bedrijfsgebouwen.
Nu het bouwplan niet alleen voorziet in de realisering van bedrijfsgebouwen, maar in overwegende mate in bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het bouwplan in strijd met het Uitbreidingsplan. Van een van rechtswege verleende bouwvergunning is dan ook geen sprake. Voor zover Anaconda stelt dat het college in de jaren zeventig van de vorige eeuw bouwvergunning heeft verleend voor opslagtanks in het gebied, wordt overwogen dat deze omstandigheid, wat daar ook van zij, niet wegneemt dat het onderhavige bouwplan in strijd is met het Uitbreidingsplan, zodat zich een grond voordoet de bouwvergunning te weigeren.
2.3. Anaconda betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit te nemen. Daartoe voert zij aan dat het bouwplan in het gemeentelijk en provinciaal beleid past.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gemeentelijk beleid aan het nemen van een projectbesluit ten behoeve van realisering van het bouwplan in de weg staat. In dit verband is van belang dat het bouwplan voorziet in de realisering van opslagtanks die behoren tot milieucategorie 5, terwijl in de bij besluit van het college van 12 september 2008 vastgestelde Structuurvisie Bedrijventerreinen en de bij besluit van de gemeenteraad van 10 september 2009 vastgestelde Nota Bedrijventerreinenbeleid Vlaardingen is neergelegd, dat nieuw te vestigen bedrijven vanaf milieucategorie 5 ter plaatse niet worden toegestaan. Anders dan Anaconda stelt, kan zij niet worden aangemerkt als een bestaand bedrijf als bedoeld in voormeld beleid, waarvoor een uitzondering geldt. De rechtbank heeft daartoe met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestaande activiteiten van Anaconda zien op een lagere milieucategorie dan waarop het onderhavige bouwplan ziet. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op de Structuurvisie heeft kunnen baseren en dat het college het bij besluit van de raad van de gemeente Vlaardingen van 28 januari 2004 vastgestelde Structuurplan Rivierzone daarbij niet hoefde te betrekken. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het Structuurplan van 2004 slechts globaal van aard is en de Structuurvisie van 2008 daarvan een verbijzondering is van recenter datum. Ten aanzien van het standpunt van Anaconda dat het college met toepassing van de Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland 2010" en de Provinciale Verordening Ruimte, beide vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 2 juli 2010, een projectbesluit voor het onderhavige bouwplan moet nemen, wordt overwogen dat voormeld beleid dateert van na het besluit op bezwaar van 7 november 2009 zodat het college, wat daar verder van zij, dit beleid niet bij zijn besluit heeft kunnen betrekken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011