201103235/1/H1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Renswoude,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2011 in zaak
nr. 08/3456 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Renswoude.
Bij besluit van 24 april 2006 heeft het college het verzoek van [verzoeker] afgewezen om intrekking van de op 14 september 1999 aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor de bouw van een stal/berging op het perceel [locatie 1] te Renswoude (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2011, verzonden op 8 februari 2011, heeft de rechtbank het door [appellante], als rechtsopvolger onder algemene titel van [verzoeker], daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat te Wageningen, is verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.A. van Laar, advocaat te Woudenberg, daar als partij gehoord.
2.1. Op 14 september 1999 is bouwvergunning verleend voor het oprichten van een stal/berging ten behoeve van het hobbymatig houden van maximaal vier vleesstieren of melk-/zoogkoeien.
2.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde en voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overgelegd;
b. indien blijkt dat de houder niet heeft voldaan aan een voorwaarde of voorschrift als bedoeld in artikel 56;
c. indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden;
d. indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen;
e. op verzoek van de vergunninghouder, of
f. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet in deze wet onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een vergunninghouder gelijk kan worden gesteld.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de stal ten tijde van het nieuwe besluit op bezwaar van 25 maart 2008 nog niet in overeenstemming was gebracht met de bouwvergunning van 14 september 1999. Zij voert daartoe aan dat de stal pas in overeenstemming met de bouwvergunning is gebracht tussen 28 april 2009, de datum waarop de hoorzitting plaatsvond, en 2 juni 2009, de datum waarop de controle is uitgevoerd.
2.3.1. Het besluit van het college is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008 in zaak nr. 200704480/1. Uit deze uitspraak volgt dat het college een beter gemotiveerd besluit diende te nemen door daarbij alsnog in te gaan op de omstandigheid dat in afwijking van de op 14 september 1999 verleende bouwvergunning is gebouwd. Nu het bouwen in afwijking van de vergunning geen intrekkingsgrond is, heeft het college genoegzaam voldaan aan de uitspraak van de Afdeling door aan te geven dat een handhavingtraject is ingezet wegens bouwen in afwijking van de vergunning met als doel dat de stal in overeenstemming zal worden gebracht met de verleende bouwvergunning. De omstandigheid dat pas na het besluit van 25 november 2008 is geconstateerd dat de stal in overeenstemming is gebracht met de bouwvergunning betekent niet dat de gegeven motivering onjuist is.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gaat dat [vergunninghouder] de stal gebruikt als onderdeel van zijn vleesveehouderijbedrijf op het adres [locatie 2] te Renswoude en dat van hobbymatig gebruik geen sprake is.
2.4.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op voormelde beroepsgrond, leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008 was het bestreden gebruik beëindigd. Niet gebleken is dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik opnieuw is aangevangen. Gelet hierop heeft het college terecht geen aanleiding gezien de bouwvergunning in te trekken wegens de destijds gedane onjuiste opgave.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011