ECLI:NL:RVS:2011:BT7386

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104060/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: beoordeling van draagkracht en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag van appellante voor het jaar 2008, vastgesteld door de Belastingdienst op € 0, met een terugvordering van € 2.885 aan betaalde voorschotten. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 23 februari 2011. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State op 5 april 2011.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 12 oktober 2011 geoordeeld dat de Belastingdienst terecht heeft vastgesteld dat een medebewoner, [persoon], op het adres van appellante stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van 17 augustus 2008 tot en met 10 augustus 2009. Dit heeft invloed op de hoogte van de huurtoeslag, omdat het inkomen van medebewoners meegenomen moet worden in de beoordeling van de draagkracht. Appellante betoogde dat [persoon] slechts als logé in haar woning verbleef en niet tot haar huishouden behoorde. De Raad van State oordeelde echter dat de inschrijving in de GBA bepalend is en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst [persoon] als medebewoner heeft aangemerkt.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving in de GBA voor de beoordeling van huurtoeslag en de gevolgen van voorschotten die door de Belastingdienst zijn verleend.

Uitspraak

201104060/1/H2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2011 in zaak nr. 10/4672 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 vastgesteld op € 0 en van haar € 2.885 aan voor dat jaar betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 11 juli 2011 en 27 juni 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt onder medebewoner verstaan - voor zover hier van belang - de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) staat ingeschreven, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1° de partner van de belanghebbende,
2° de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3° degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, wordt, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat, naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner, ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het derde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vierde lid kan een herziening van een voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden voorschotten, indien deze zijn verleend, verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2.2. Niet in geschil is dat op het woonadres van [appellante] in de periode van 17 augustus 2008 tot en met 10 augustus 2009 ook [persoon] stond ingeschreven in de GBA. De Belastingdienst heeft zich, gelet op deze omstandigheid, op het standpunt gesteld dat [persoon] medebewoner van [appellante] is en dat zijn inkomen dient te worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2008. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [persoon] niet tot haar huishouden behoorde. Hij heeft slechts als logé in haar woning verbleven, aldus [appellante]. Zij wijst er daarbij op dat de Belastingdienst in gebreke is, doordat die niet heeft geantwoord op haar brief van 14 december 2007. In die brief had zij gevraagd of het in het GBA ingeschreven staan van [persoon] op haar adres gevolgen heeft voor haar huurtoeslag. Had de Belastingdienst de brief beantwoord dan had zij tijdig voor een andere oplossing kunnen zorgen, aldus [appellante].
2.3.1. Bepalend in dit geval is de omstandigheid dat [persoon] in 2008 vanaf 17 augustus op het adres van [appellante] heeft ingeschreven gestaan in het GBA. [persoon] wordt reeds om die reden als medebewoner aangemerkt. Of [persoon] al dan niet tot het huishouden van [appellante] behoorde is gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir niet relevant, evenmin als de omstandigheid dat [appellante] [persoon] logies bood. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst [persoon] terecht als medebewoner van [appellante] heeft aangemerkt. De rechtbank heeft verder in het onbeantwoord blijven van de brief van [appellante] van 14 december 2007 aan de Belastingdienst - hoe betreurenswaardig ook - evenzeer terecht geen grond gezien voor vernietiging van het besluit op bezwaar. De rechtbank heeft in dat verband met juistheid overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2009 in zaak nr. 200808882/1, www.raadvanstate.nl) volgt dat uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, van de Awir, voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot heeft immers slechts een voorlopig karakter: het kan ingevolge artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir worden verrekend met de tegemoetkoming, wat tot een terugvordering leidt. [appellante] diende er derhalve rekening mee te houden dat bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag zou worden afgeweken van het verleende voorschot.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
47.