ECLI:NL:RVS:2011:BT7375

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105483/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag 2007 en terugvordering voorschotten door Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2011, waarin het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst om de huurtoeslag voor het jaar 2007 vast te stellen op € 0 en de terugvordering van € 2.885 aan voorschotten ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had op 19 juni 2009 de huurtoeslag vastgesteld en op 27 augustus 2010 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze besluiten, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 13 mei 2011.

De Raad van State overweegt dat het recht op huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder en diens medebewoners, zoals vastgelegd in de Wet op de huurtoeslag en het Besluit op de huurtoeslag. In dit geval was het inkomen van de zoon van [appellante], die als medebewoner wordt beschouwd, niet buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de huurtoeslag, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van de wet. [appellante] betoogde dat zij erop mocht vertrouwen dat het inkomen van haar zoon in 2007 buiten beschouwing zou blijven, gebaseerd op een eerdere brief van de Belastingdienst. De Raad van State oordeelt echter dat deze brief enkel betrekking had op het jaar 2006 en geen garantie biedt voor de daaropvolgende jaren.

Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.

Uitspraak

201105483/1/H2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tegelen, gemeente Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2011 in zaak nr. 10/ 1300 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2007 vastgesteld op € 0 en van haar € 2.885 aan voor dat jaar betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 14 juli 2011 en 25 juli 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir, wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht), zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, blijft wat betreft het toekennen van een huurtoeslag op verzoek, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat gold ten tijde van belang, geldt het eerste lid uitsluitend ten aanzien van de partner of medebewoner die met het oog op de verzorgingsbehoefte van de huurder of van hemzelf op hetzelfde woonadres als de huurder staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en is het eerste lid van toepassing indien:
a. de verzorgingsbehoefte blijkt uit een verklaring van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
b. het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het berekeningsjaar van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 3.550,00 en
c. het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens partner en de medebewoners, met inbegrip van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 38.950,00.
Ingevolge artikel 2c, tweede lid, wordt een verzoek als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 2a, eerste lid, en 2b, eerste lid, onderdelen c en e, geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2.2. Niet in geschil is dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden als vermeld in artikel 2a, eerste lid, van het Bht, zodat bij de vaststelling van de huurtoeslag 2007 voor [appellante] het inkomen van haar zoon, die haar medebewoner in de zin van het Bht is en in verzorgingsbehoefte voorziet, niet buiten beschouwing kon worden gelaten.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de aan haar gerichte brief van de Belastingdienst van 18 juli 2006, waarin haar is medegedeeld dat voor de huurtoeslag 2006 het inkomen van haar zoon buiten beschouwing zou worden gelaten, volgt dat zij erop mocht vertrouwen dat dat ook in de daaropvolgende jaren het geval zou zijn.
2.3.1. Het betoog faalt. De brief van 18 juli 2006 betreft blijkens de aanhef ervan de aanvraag huurtoeslag 2006 en spreekt zich niet uit over daaropvolgende jaren. Uit de brief valt niet af te leiden dat de Belastingdienst in 2007 een bijzondere situatie zal aannemen, ook indien zou blijken dat over 2007 niet aan de hiervoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Dat aan bedoelde voorwaarden niet is voldaan, is in het besluit op bezwaar van 27 augustus 2010 overwogen en onderbouwd en de juistheid daarvan is door [appellante], zoals hiervoor al is vastgesteld, niet bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht in de brief van de Belastingdienst geen aanleiding gezien om over te gaan tot vernietiging van dat besluit.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
47.