201009326/1/R1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wetering, gemeente Steenwijkerland,
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Bij besluit van 29 juni 2010, kenmerk 2010/62, heeft de raad het bestemmingsplan "Correctief en partieel bestemmingsplan Wetering" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2011, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan betreft een correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan "Wetering". Het beroep richt zich tegen het besluit voor zover de raad het plan gewijzigd heeft vastgesteld door de aanduidingen "kampeervoorziening toegestaan" en "kampeerterrein toegestaan" voor het perceel [locatie] en het naastgelegen perceel te verwijderen.
2.2. [appellant] betoogt dat op basis van mededelingen van medewerkers van de gemeente bij hem de verwachting is gewekt dat het bestemmingsplan een kleinschalig kampeerterrein op het perceel [locatie] en het naastgelegen perceel mogelijk zou maken.
2.2.1. De raad heeft bevestigd dat in de afgelopen jaren medewerkers van de gemeente in contacten met [appellant] de mogelijkheid van een kleinschalige recreatiebestemming op zijn perceel [locatie] hebben besproken. Het overleg heeft er toe geleid dat een ontwerp-bestemmingsplan in procedure is gebracht, waarin werd voorzien in de aanduidingen "kampeervoorziening toegestaan" en "kampeerterrein toegestaan" voor het perceel [locatie] en het naastgelegen perceel. Volgens de raad is echter zowel voor aanvang van de onderhavige procedure als in het kader van de totstandkoming van het ontwerp van het bestemmingsplan of het bestreden besluit geen enkele toezegging gedaan over de uitkomst van de besluitvorming.
2.2.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad de toezegging is gedaan, dat een kampeerbestemming aan zijn perceel [locatie] en het naastgelegen perceel zou worden toegekend. Het overleg met de medewerkers van de gemeente en het feit dat een ontwerpbestemmingsplan met de door hem gewenste bestemming was opgesteld, kunnen niet worden beschouwd als een toezegging zijdens de raad. De raad heeft het plan dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.3. [appellant] komt op tegen het plan voor zover niet is voorzien in de aanduidingen "kampeervoorziening toegestaan" en "kampeerterrein toegestaan" voor het perceel [locatie] en het naastgelegen perceel, zoals die wel waren opgenomen in het ontwerpplan.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een kampeerbestemming niet in overeenstemming is bevonden met het karakter van de streek. De in de omgeving gelegen camping De Wilgenhof is immers wel uitgebreid, aldus [appellant]. Tevens stelt hij dat de raad ten onrechte een maximum aan het aantal minicampings stelt.
2.3.1. De raad stelt dat het door [appellant] beoogde kampeerterrein is voorzien op gronden waaraan in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Landschappelijk waardevol gebied" is toegekend. De gronden vormen één van de open plekken in de lintbebouwing van het buurtschap Wetering. De raad stelt dat tot nu toe steeds is geweigerd medewerking te verlenen aan het opvullen van open plekken in het bebouwingslint, omdat open plekken in het bebouwingslint belangrijk zijn voor het landschappelijk waardevolle karakter van het gebied. Het door [appellant] beoogde kampeerterrein heeft een omvang van ongeveer 15 plaatsen maar maakt volgens het college inbreuk op het open karakter van het bebouwingslint ter plaatse. De raad is van oordeel dat bij afweging van de belangen het belang van het in stand houden van open plekken in het bebouwingslint moet prevaleren boven het belang van [appellant] om ter plaatse een kampeerterrein te exploiteren.
2.3.2. Niet betwist is dat aan de voor het kampeerterrein beoogde locatie in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Landschappelijk waardevol gebied" is toegekend. Naar het oordeel van de Afdeling is het beleid om open plekken met landschappelijke waarde in het bebouwingslint te behouden niet onredelijk. Gelet op de aard van het gebied ter plaatse heeft de raad aannemelijk gemaakt, dat ook een camping van beperkte omvang ter plaatse een verstoring van een open plek in het bebouwingslint tot gevolg heeft.
Voor zover [appellant] betoogt dat de uitbreiding van camping De Wilgenhof bij een ander besluit wel als zodanig in het buurtschap Wetering is bestemd, overweegt de Afdeling dat, zoals in het verweerschrift uiteengezet, dit een bestaand kampeerterrein is en dat de uitbreiding daarvan - anders dan de locatie van het door [appellant] beoogde kampeerterrein - niet is gesitueerd tussen de weg en de watergang, maar aan de andere kant van de weg. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat de ligging van de uitbreiding van camping De Wilgenhof ten opzichte van de watergang en de weg verschilt van de ligging van het door [appellant] beoogde kampeerterrein en dat vanwege dit verschil het gevolg voor de omgeving niet vergelijkbaar is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Voorts heeft [appellant] betoogd dat de raad ten onrechte het uitgangspunt hanteert om niet meer dan 50 minicampings toe te staan in de gemeente. Hoewel de raad in het besluit het ter zake gevoerde beleid heeft genoemd, blijkt uit de overwegingen dat dit beleid niet ten grondslag ligt aan het besluit, omdat voor de raad de hiervoor vermelde landschappelijke argumenten doorslaggevend zijn, hetgeen ter zitting is bevestigd.
Uit hetgeen [appellant] aanvoert, blijkt niet dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de raad een groter gewicht had moeten toekennen aan de belangen van [appellant] dan aan het belang van het in stand houden van open plekken in het bebouwingslint.
2.3.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet in het belang van een goede ruimtelijke ordening is om de aanduidingen "kampeervoorziening toegestaan" en "kampeerterrein toegestaan" aan het perceel [locatie] en het naastgelegen perceel toe te kennen.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011