ECLI:NL:RVS:2011:BT6665

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009255/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2005

Op 28 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Landsmeer het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2005" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Den Ilp en Purmerland, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn van mening dat de toegekende bestemmingen in strijd zijn met het provinciale beleid en dat de gemeenteraad onvoldoende rekening heeft gehouden met de agrarische activiteiten die zij uitoefenen. De zaak is behandeld op 16 september 2011, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planregeling voor de gronden tegenover [locatie 1] in overeenstemming is met de eerdere uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom de agrarische bestemming passend is en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de feiten en omstandigheden sinds de eerdere uitspraak zijn gewijzigd. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de gemeenteraad niet gehouden was om het perceel [locatie 4] in de herziening op te nemen, aangezien dit perceel geen onderdeel uitmaakt van het plangebied. De beslissing van de Afdeling is op 5 oktober 2011 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201009255/1/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Den Ilp, gemeente Landsmeer,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Purmerland, gemeente Landsmeer,
en
de raad van de gemeente Landsmeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2005" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 29 oktober 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.R. Nieman, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. N.L. Heijdenrijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Intrekking
2.1. [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot de dubbelbestemming "Primair archeologisch waardevol gebied" wat betreft de gronden tegenover [locatie 1] ingetrokken.
Planbeschrijving
2.2. Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Het Lint 2005". Het plan is geen zelfstandig geheel van verbeelding en planregels. Het maakt na inwerkingtreding onderdeel uit van het bestemmingsplan "Het Lint 2005". Hoofddoel van het plan is het repareren van enkele onderdelen van het bestemmingsplan "Het Lint 2005". Aanleiding voor de reparatie vormt ten eerste de onthouding van goedkeuring aan enkele onderdelen van het bestemmingsplan "Het Lint 2005" bij besluit van 23 mei 2006 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college). Daarnaast ligt de vernietiging van het hiervoor genoemde besluit, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" en "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" ter plaatse van het perceel tegenover het perceel [locatie 1] en de onthouding van goedkeuring aan dit plandeel door de Afdeling bij uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr.
200604723/1, aan de reparatie ten grondslag.
De beroepen met betrekking tot de gronden tegenover [locatie 1]
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de planregeling voor de gronden tegenover [locatie 1].
[appellant sub 2] betoogt dat de toegekende bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" in strijd is met het provinciale beleid van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Aan de gronden dient overeenkomstig dit beleid de bestemming "Wonen, categorie I" te worden toegekend, aldus [appellant sub 2].
[appellant sub 1] betoogt dat zijn gronden tegenover [locatie 1] onlosmakelijk deel uitmaken van zijn volwaardige agrarische bedrijf dat hij aan [locatie 2] uitoefent. De aan de gronden tegenover [locatie 1] toegekende aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" doet geen recht aan de bestaande situatie.
2.3.1. [appellant sub 1] exploiteert op het perceel [locatie 2] een agrarisch bedrijf. In de directe nabijheid van het in geding zijnde perceel heeft hij ongeveer 37 hectare grond in gebruik ten behoeve van dat bedrijf. De afstand van het perceel [locatie 2] tot de gronden tegenover [locatie 1] bedraagt ongeveer 1300 meter. [appellant sub 1] heeft de gronden tegenover [locatie 1] gekocht om deze te gebruiken voor agrarische activiteiten. Hij wil de bestaande schuur ter plaatse vervangen door een nieuwe schuur om ter plaatse machines en materiaal op te kunnen slaan, zodat hij het aantal vervoersbewegingen van zijn in de nabijheid van het in geding zijnde perceel gelegen gronden naar het perceel [locatie 2] kan beperken.
[appellant sub 2] is woonachtig aan [locatie 3], schuin tegenover het in geding zijnde perceel.
2.3.2. In het bestemmingsplan "Het Lint 2005" is aan de gronden van [appellant sub 1] tegenover het perceel [locatie 1] grotendeels de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" toegekend en voor het overige de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)".
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college goedkeuring onthouden aan het plan in zoverre. Volgens het college was onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het agrarische gebruik van dit plandeel voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Bij haar uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr.
200604723/1heeft de Afdeling het besluit tot onthouding van goedkeuring aan de hiervoor genoemde planonderdelen vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hieraan ligt de volgende overweging ten grondslag:
"2.30. Aan het plandeel was in het vorige plan reeds een agrarische bestemming toegekend. Het plandeel was voorts overeenkomstig die bestemming in gebruik voor agrarische doeleinden. Gelet hierop heeft de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voor de hand lag om de agrarische bestemming in het plan te handhaven. Weliswaar is het plandeel niet langer met een koppelteken verbonden aan het daartegenover gelegen perceel [locatie 1], maar gelet op het feit dat het bouwvlak op het plandeel zeer beperkt is en strak om de bestaande schuur is ingetekend, heeft de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrees voor de vestiging van een zelfstandig agrarisch bedrijf op het plandeel niet gegrond is. Hierbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat appellanten het plandeel gebruiken voor de opslag van machines en materiaal. Aldus is niet gebleken dat het agrarische gebruik van het plandeel wijzigt ten opzichte van het gebruik van het plandeel onder het vorige plan. Voorts is aannemelijk dat met het gebruik van het plandeel door appellanten het aantal vervoersbewegingen op de openbare weg zal verminderen, nu de schuur op het onderhavige plandeel kan worden gebruikt ten behoeve van de omliggende agrarische gronden, in plaats van de op een afstand van 1300 meter gelegen huiskavel. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom een agrarische bestemming voor dit plandeel niet passend is en in het bijzonder waarom onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het agrarische gebruik van het plandeel voor het woon- en leefklimaat van omwonenden."
Vervolgens heeft de Afdeling aanleiding gezien alsnog goedkeuring te onthouden aan de planonderdelen. Volgens de Afdeling is de raad gehouden om voor de gronden een regeling te treffen die recht doet aan de bekende dan wel te verwachten aanwezige archeologische waarden.
2.3.3. In het voorliggende plan is aan een groter deel van de gronden tegenover [locatie 1] de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" toegekend dan in het bestemmingsplan "Het Lint 2005". Aan het overige deel van de gronden is de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" toegekend. Voorts is aan het zuidelijke deel van de gronden de dubbelbestemming "Primair archeologisch waardevol gebied" toegekend.
2.3.4. De Afdeling stelt vast dat de regeling die in het plan is opgenomen wat betreft het gebruik van de in geding zijnde gronden ter plaatse van de toegekende bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feiten en omstandigheden sedertdien zodanig gewijzigd zijn dat van het oordeel had moeten worden afgeweken.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het provinciaal beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing ziet op de situatie dat de gronden ter plaatse niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt, terwijl dit in de voorliggende situatie wel het geval is.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat inmiddels ter plaatse een volwaardig agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend. De omstandigheid dat hij aan [locatie 2] wel een volwaardig agrarisch bedrijf uitoefent en de gronden tegenover [locatie 1] hiermee zijn verbonden maakt het voorgaande niet anders.
2.4. [appellant sub 2] betoogt voorts dat door toekenning van de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "A(a), agrarisch bedrijf (potentieel volwaardig)" aan een groter deel van de in geding zijnde gronden dan onder het bestemmingsplan "Het Lint 2005" de bouwmogelijkheden ten onrechte zijn vergroot. Ten onrechte is hierbij de verleende bouwvergunning ter plaatse als leidend beschouwd, aldus [appellant sub 2]. Volgens [appellant sub 2] kleven er aan deze vergunning meerdere planologische bezwaren en had de vergunning derhalve niet verleend mogen worden.
2.4.1. Aan [appellant sub 1] is op 4 februari 2009 vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het plaatsen van een loods op het perceel tegenover [locatie 1]. Bij besluit van 20 november 2009 is het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 oktober 2010 in zaak nr.
201002652/1/H1heeft de Afdeling die uitspraak bevestigd. Het besluit van 4 februari 2009 is hiermee in rechte onaantastbaar.
Niet in geschil is dat de vergroting van het bouwperceel wat betreft de gronden tegenover [locatie 1] ten opzichte van het bestemmingsplan "Het Lint 2005" in overeenstemming is met het besluit van 4 februari 2009. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt waarom het als zodanig bestemmen van de loods niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening en waarom de rechten van [appellant sub 1] niet kunnen worden gerespecteerd.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" ten onrechte ook is toegekend aan het toegangspad en een strook grond aan de noordzijde van de loods op de in geding zijnde gronden die worden benut als terrein behorende bij zijn agrarisch bedrijf aan [locatie 2]. Ten onrechte staat deze bestemming het bestaande gebruik niet toe, aldus [appellant sub 1].
2.5.1. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, onder A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Het Lint 2005" zoals deze luiden na herziening, zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" voor zover hier van belang niet uitsluitend bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, maar ook voor de uitoefening van het grondgebonden agrarische bedrijf op agrarische gronden. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in de weg staat aan het huidige gebruik van het toegangspad en een strook grond aan de noordzijde van de loods voor grondgebonden agrarische bedrijfsdoeleinden.
2.6. Verder voert [appellant sub 1] aan dat ten onrechte de met bouwvergunning gerealiseerde mestbak op de in geding zijnde gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" niet als zodanig is bestemd.
2.6.1. Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, onder A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Het Lint 2005" zoals deze luiden na herziening zijn op de voor "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" aangewezen gronden uitsluitend met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met een hoogte van maximaal 2 m (behoudens vrijstelling). De raad heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de mestbak op het perceel tegenover de gronden aan [locatie 1] als een bouwwerk als bedoeld in dit artikellid is aan te merken. Gelet hierop is de mestbak in het plan als zodanig bestemd en mist het betoog van [appellant sub 1] feitelijke grondslag.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] is geheel en het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] met betrekking tot het perceel [locatie 4]
2.8. [appellant sub 2] betoogt dat het perceel [locatie 4] ten onrechte niet in het plan is opgenomen. Hij voert aan dat het gebruik van de desbetreffende gronden inmiddels is gewijzigd van agrarisch naar woondoeleinden en dat het plan hierin zou moeten voorzien.
2.8.1. Het perceel [locatie 4] maakt geen deel uit van het plangebied.
Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het perceel [locatie 4] geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan "Het Lint 2005". De goedkeuring van de planbegrenzing van het bestemmingsplan "Het Lint 2005" bij besluit van 23 mei 2006 is niet in rechte aangevochten. Gezien de hoofddoelstelling van het plan zoals weergegeven in 2.2. heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet gehouden was het perceel [locatie 4] in de voorliggende herziening te betrekken. Overigens merkt de Afdeling op dat het perceel [locatie 4] inmiddels is opgenomen in het bestemmingsplan "[locatie 4]" en daarin is bestemd als "Wonen".
2.8.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 2] in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige
2.9. [appellant sub 2] betoogt dat de aangeduide rode contour voor het perceel [locatie 1] afwijkt van de contour zoals deze in het streekplan Noord-Holland Zuid is aangeduid. Ten onrechte is de contour niet achter de vergunde bebouwing, maar ver daar vanaf geplaatst in een gebied met landschappelijke waarde, aldus [appellant sub 2]. Dit gebied dient volgens [appellant sub 2] gevrijwaard te blijven van verstedelijking.
2.9.1. In het bestemmingsplan "Het Lint 2005" is aan gronden ten westen van het perceel [locatie 1] de aanduiding "rode contour" toegekend.
Het beroep van [appellant sub 2] met betrekking tot dit planonderdeel heeft de Afdeling bij haar uitspraak van 12 december 2007 in zaak nr.
200604723/1niet-ontvankelijk verklaard.
De desbetreffende gronden maken geen onderdeel uit van het voorliggende plan. Het perceel [locatie 1] maakt ten dele wel onderdeel uit van het plangebied. Hieraan is echter niet de aanduiding "rode contour" toegekend. Het voorgaande betekent dat de rode contour voor de desbetreffende gronden, waartegen het beroep van [appellant sub 2] zich richt, niet in het voorliggende plan wordt geregeld. Gelet hierop mist het beroep feitelijke grondslag.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
2.10. [appellant sub 2] voert tot slot aan dat ten onrechte op de verbeelding bebouwing is ingetekend op het perceel [locatie 1] achter zijn perceel [locatie 3], terwijl aldaar feitelijk geen bebouwing aanwezig is.
2.10.1. De Afdeling stelt vast dat de in geding zijnde gronden geen onderdeel uitmaken van het plangebied. Dit betekent dat het mogelijk maken van bebouwing ter plaatse, waartegen het beroep van [appellant sub 2] zich richt, niet in het voorliggende plan is geregeld. Gelet hierop mist het beroep van [appellant sub 2] ook in zoverre feitelijke grondslag.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011
466-649.