ECLI:NL:RVS:2011:BT6660

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002943/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van aanwijzingen in het kader van bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Vereniging ABC Milieugroep en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gezamenlijk aangeduid als de ABC Milieugroep, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het geschil betreft de intrekking van een aantal aanwijzingen die eerder waren gegeven aan de raad van de gemeente Baarle-Nassau met betrekking tot het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'. De ABC Milieugroep heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van deze aanwijzingen, die waren gebaseerd op artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Afdeling heeft vastgesteld dat het college op 26 januari 2010 zijn eerdere besluit van 25 augustus 2009 gedeeltelijk heeft ingetrokken, wat aanleiding gaf tot het beroep van de ABC Milieugroep.

De Afdeling heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het beroep van de ABC Milieugroep niet gericht is tegen de weigering van een reactieve aanwijzing, maar tegen de intrekking van eerder gegeven aanwijzingen. De Afdeling oordeelt dat er in het stelsel van de Wro geen beroep openstaat tegen een besluit tot intrekking van een reactieve aanwijzing. Dit is in lijn met eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat uitsluitend beroep kan worden ingesteld tegen het geven van een reactieve aanwijzing. De Afdeling verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, en benadrukt dat na de intrekking van een reactieve aanwijzing het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan opnieuw moet bekendmaken, waarna belanghebbenden beroep kunnen instellen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van belanghebbenden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, en bevestigt de procedurele beperkingen die zijn verbonden aan het intrekken van aanwijzingen door het college van gedeputeerde staten.

Uitspraak

201002943/1/R3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging ABC Milieugroep, gevestigd te Baarle-Nassau, en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: de ABC Milieugroep),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2010, kenmerk 1563973/1633415, heeft het college zijn besluit van 25 augustus 2009, waarbij aan de raad van de gemeente Baarle-Nassau een aantal aanwijzingen is gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 16 juli 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2008" (hierna: het bestemmingsplan), gedeeltelijk ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft de ABC Milieugroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De ABC Milieugroep en het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau (hierna: het gemeentebestuur) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De ABC Milieugroep heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2011, waar de ABC Milieugroep, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en [beleidsmedewerkster], het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker, werkzaam bij de provincie, en het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door mr. P. Engelvaart, werkzaam bij Emphasis Ruimtelijke Ordening & Juridisch Advies te Drunen, en J. Klei, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door het college een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van het college.
Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, kan het college, indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de raad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Ingevolge de vierde volzin vermeldt het college in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan hem toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college aan de raad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid.
Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid.
2.2. In de uitspraak van 1 september 2009 (in zaak nr.
200904113/3) is geoordeeld dat uit de hiervoor weergegeven bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat uitsluitend beroep kan worden ingesteld tegen het geven van een reactieve aanwijzing en dat in het stelsel van de Wro geen beroep openstaat tegen de weigering een reactieve aanwijzing te geven. De Afdeling achtte daarbij van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro (Kamerstukken II 2004/05, 28 916, nr. 15, blz. 8) blijkt dat de wetgever beroep heeft opengesteld tegen het geven van een reactieve aanwijzing omdat het hier, nu er geen nieuw plan behoeft te komen, gaat om een eindbeslissing en er in dit geval geen mogelijkheid is om tegen de aanwijzing op te komen in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan dat strekt ter uitvoering van die aanwijzing. Tevens nam de Afdeling daarbij in aanmerking dat tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, dat is bekendgemaakt zonder dat met betrekking tot dat plan een reactieve aanwijzing is gegeven, beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzitter kan worden gedaan. Ten slotte werd in de bovengenoemde uitspraak van belang geacht dat een eventuele vernietiging van een weigering een reactieve aanwijzing te geven, zou leiden tot onoverzienbare processuele complicaties.
2.3. Het thans voorliggende beroep van de ABC Milieugroep richt zich niet tegen de weigering een reactieve aanwijzing te geven, maar is gericht tegen het besluit tot intrekking van een aantal reactieve aanwijzingen.
De Afdeling is van oordeel dat tegen een dergelijk besluit in het stelsel van de Wro evenmin beroep openstaat. Zij verwijst voor de motivering van dit oordeel naar hetgeen is overwogen in de bovengenoemde uitspraak.
Er bestaat geen aanleiding om wat betreft het besluit tot de intrekking van een reactieve aanwijzing tot een ander oordeel te komen. Na de intrekking van een reactieve aanwijzing dient het college van burgemeester en wethouders het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel waarop de aanwijzing betrekking had, immers alsnog met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat. De Afdeling merkt hierbij nog op dat, gelet op het bepaalde in de laatste volzin van artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, de intrekking van een reactieve aanwijzing alleen mogelijk is zolang deze nog niet onherroepelijk is geworden.
2.4. De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011
413.