ECLI:NL:RVS:2011:BT6646

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011644/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J.H. van Kreveld
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming faunaschade door het Faunafonds

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Faunafonds tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, die de afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming in faunaschade had vernietigd. Het verzoek was ingediend door [wederpartij], die schade had geleden aan zijn perceel sperziebonen door ganzen. Het Faunafonds had het verzoek op 26 november 2009 afgewezen, waarna [wederpartij] bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het Faunafonds onzorgvuldig had gehandeld en dat de motivering van de afwijzing niet deugde. Het Faunafonds ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 20 juni 2011 werd de zaak behandeld. Het Faunafonds voerde aan dat de taxatie van de schade door de taxateurs Van der Meulen en Sloot zorgvuldig was uitgevoerd en dat de schade niet door ganzen was veroorzaakt, maar door een bacterie. De rechtbank had volgens het Faunafonds ten onrechte geoordeeld dat de aanwezigheid van [wederpartij] bij de taxatie noodzakelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het Faunafonds terecht had gesteld dat de taxatie zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aanwezigheid van [wederpartij] niet noodzakelijk was.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. Tevens werd het besluit van het Faunafonds van 13 januari 2011, dat was genomen naar aanleiding van de vernietigde uitspraak, vernietigd. De Afdeling concludeerde dat het Faunafonds de taxatierapporten op juiste wijze had gewogen en dat de schade niet door ganzen was veroorzaakt, maar door andere factoren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige taxatie en de rol van deskundigen in dergelijke procedures.

Uitspraak

201011644/1/H3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 oktober 2010 in zaak nr. 10/1706 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het Faunafonds.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het Faunafonds het verzoek van [wederpartij] om tegemoetkoming in de schade die ganzen aan een bij hem in gebruik zijnd perceel sperziebonen hebben aangericht, afgewezen.
Bij besluit verzonden op 31 maart 2010 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit verzonden op 31 maart 2010 vernietigd en bepaald dat het Faunafonds een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Faunafonds, gevolggevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] besloten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, vergezeld door H.G. Engberink, werkzaam bij het Faunafonds, H.W.A. Sloot en A.A. van der Meulen, beiden werkzaam als taxateur en [wederpartij], bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover hier van belang, worden alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels als beschermde inheemse diersoort aangemerkt.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid, voor zover hier van belang, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent hij dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan het secretariaat van het Faunafonds. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert hij het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager. De aanvrager wordt gedurende acht werkdagen in de gelegenheid gesteld opmerkingen op het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ bij het secretariaat van het Faunafonds kenbaar te maken.
Volgens het vierde lid vermeldt de aanvrager, indien hij van de in het vorige lid geboden gelegenheid gebruik wenst te maken, zijn opmerkingen in het daartoe bestemde gedeelte van het formulier en zendt hij het formulier naar het secretariaat van het Faunafonds.
Volgens het vijfde lid kan de taxateur worden gevraagd de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien. In dat geval zendt hij dat commentaar zo spoedig mogelijk naar het secretariaat van het Faunafonds terug. Een afschrift van zijn commentaar zendt het Faunafonds aan de aanvrager.
Volgens artikel 6, eerste lid, kan het bestuur uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de wet, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of bedrijfsmatige visserij is veroorzaakt, een tegemoetkoming verlenen.
2.2. Bij het besluit op bezwaar heeft het Faunafonds overwogen dat uit het taxatierapport van Taxatiebureau Overheul Agro B.V. volgt dat de schade niet is aangericht door ganzen, maar door een bacterie. Naar aanleiding van het door [wederpartij] overgelegde taxatierapport van DLV Plant B.V., waarin is vermeld dat de schade is veroorzaakt door ganzen, heeft het Faunafonds opnieuw advies gevraagd aan taxateurs Van der Meulen van Overheul en Sloot van Taxatiebureau 2000 B.V., die de taxatie gezamenlijk hebben verricht. De taxateurs hebben naar aanleiding van het rapport van DLV geen aanleiding gezien de taxatie aan te passen. Uit laatstgenoemd rapport volgt volgens het Faunafonds dat de taxateur van DLV slechts de uiterlijke kenmerken van de planten in aanmerking heeft genomen en niet het wortelstelsel. Gelet op het aangetaste wortelstelsel van de planten is de schadeoorzaak een bacterie. De door de taxateur van DLV gemaakte foto’s bevestigen de bevindingen van taxateurs Van der Meulen en Sloot. Er bestaat volgens het Faunafonds geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het aan het besluit van 26 november 2009 ten grondslag gelegde taxatierapport van Overheul. Er is geen grond voor het oordeel dat dit rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Nu de schade niet is veroorzaakt door ganzen is terecht besloten tot afwijzing van het verzoek van [wederpartij], aldus het Faunafonds.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bij haar bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, niet is voorzien van een deugdelijke motivering en dat het besluit daarom in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuurswet (hierna: Awb) is genomen. [wederpartij] is de mogelijkheid ontnomen om bij de taxatie aanwezig te zijn, terwijl zijn aanwezigheid in dit geval van wezenlijk belang was gezien de grootte van het perceel van tien hectare en de gestelde omstandigheid dat niet overal op het perceel ganzen zijn waargenomen, aldus de rechtbank.
2.4. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de taxatie, verricht door Van der Meulen en Sloot op 22 september 2009, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het taxatierapport van Overheul aan de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de faunaschade ten grondslag mocht worden gelegd. Van der Meulen heeft [wederpartij] na afloop van de beoordeling van een ander perceel op 22 september 2009 telefonisch te kennen gegeven dat hij een half uur later bij het perceel zou zijn. Bij aankomst was [wederpartij] echter niet aanwezig bij het perceel. Van der Meulen en Sloot hebben vervolgens het perceel beoordeeld. [wederpartij] belde een half uur na afloop van de taxatie met de vraag of de taxateurs nog langs zouden komen, waarop Van der Meulen de bevindingen heeft gemeld. Hij heeft de bevestiging van de bevindingen ’s avonds per post aan [wederpartij] gezonden. Volgens het Faunafonds volgt uit deze gang van zaken dat taxateurs Van der Meulen en Sloot zich genoegzaam op de hoogte hebben gesteld van de situatie ter plaatse alvorens tot de conclusie te komen dat de schade niet is veroorzaakt door ganzen. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat beide taxateurs deskundigen zijn met veel ervaring op het gebied van het taxeren van ganzenschade en dat zij in staat zijn zich een goed beeld te vormen van de situatie ter plaatse. Verder bestaat volgens het Faunafonds geen discussie over de beschadiging van de sperziebonen, maar wel over de oorzaak van de schade. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was de aanwezigheid van [wederpartij] bij de taxatie dan ook niet noodzakelijk, aldus het Faunafonds.
2.4.1. Naar het oordeel van de Afdeling brengt het feit dat [wederpartij] de op 22 september 2009 verrichte taxatie niet heeft bijgewoond, niet met zich dat het bij de rechtbank bestreden besluit reeds om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is [wederpartij] niet de mogelijkheid ontnomen om bij de taxatie aanwezig te zijn. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Van der Meulen en Sloot, naar ter zitting van de Afdeling ook is gebleken, [wederpartij] genoegzaam in de gelegenheid hebben gesteld om bij de taxatie aanwezig te zijn. Zij hebben de taxatie tijdig telefonisch aangekondigd, maar troffen [wederpartij] bij aanvang van de taxatie niet op het perceel aan. Van der Meulen en Sloot hebben verder over de gang van zaken tijdens de taxatie verklaard dat zij hebben geconstateerd dat een begin was gemaakt met de oogst en dat zij tezamen gedurende 45 minuten het perceel kruislings hebben afgelopen. Zij hebben vervolgens geconcludeerd dat de schade niet is aangericht door ganzen. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de omvang van het perceel en in de enkele stelling van [wederpartij] dat niet overal op het perceel ganzen zijn waargenomen, geen grond is gelegen voor het oordeel dat de aanwezigheid van [wederpartij] noodzakelijk was bij de taxatie en dat Van der Meulen en Sloot zich zonder die aanwezigheid geen goed beeld van de situatie konden vormen. Hierbij is van belang dat niet aannemelijk is dat Van der Meulen en Sloot niet deskundig zijn in het taxeren van door ganzen aangerichte schade en dat zij zich bij het taxeren van het perceel van [wederpartij] onder de gegeven omstandigheden geen zelfstandig oordeel konden vormen.
Het betoog van het Faunafonds slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de gronden van het beroep van [wederpartij] tegen het besluit verzonden op 31 maart 2010 behandelen.
2.6. [wederpartij] betoogt dat de conclusie neergelegd in het taxatierapport van Overheul onbegrijpelijk en onjuist is. Volgens het Faunafonds volgt uit het taxatierapport van Overheul dat de schade aan de sperziebonen is veroorzaakt door een bacterie, terwijl een bacterieziekte bij sperziebonen volgens DLV hoogst opmerkelijk is. Bovendien zijn de sperziebonen volgens [wederpartij] niet aangetast door een bacterieziekte, omdat de gemiddelde opbrengst van de geoogste bonen zodanig is, dat de gewassen niet volledig verloren zijn gegaan door toedoen van een bacterieziekte. Hij wijst in dit verband op een schriftelijke verklaring van de afnemer van de geoogste bonen. Hij wijst verder op het door hem overgelegde taxatierapport van DLV, die deskundig is op het gebied van gewastaxaties. Uit dit taxatierapport, dat kort na de ganzenvraat is opgesteld, volgt dat de schade aan de sperziebonen is aangericht door ganzen. Ook uit de in bijlage 1 van het taxatierapport van DLV opgenomen foto’s blijkt volgens [wederpartij] dat de schade is veroorzaakt door ganzen. Hij heeft bovendien zelf waargenomen dat zijn perceel met oogstklare bonen kort voor de oogstdatum volledig werd kaalgevreten door grote aantallen ganzen. DLV heeft in het kader van de beroepsprocedure nogmaals schriftelijk verklaard dat bovengrondse vraatschade is aangetroffen bij de taxatie, aldus [wederpartij]. Het Faunafonds heeft zonder deugdelijke motivering de uitkomst van de taxatie van DLV naast zich neergelegd en het taxatierapport van Overheul ten onrechte van doorslaggevend gewicht geacht, aldus [wederpartij].
2.6.1. Het Faunafonds heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit, waarbij het verzoek om een tegemoetkoming in faunaschade is afgewezen, het taxatierapport van Overheul van 22 september 2009 ten grondslag gelegd. In dit rapport is vermeld dat schade is waargenomen die niet is veroorzaakt door inheemse dieren. De weggevallen en verwelkte planten zijn volgens dat rapport aangetast door Fusarium, Botrytis en Sclerotinia. In dat rapport is verder vermeld dat geen ganzenschade is aangetroffen door de taxateurs. Dat het Faunafonds in het besluit op bezwaar heeft overwogen dat de planten door een bacterie waren aangetast, betekent anders dan [wederpartij] betoogt, niet dat het besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het Faunafonds heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat in het besluit abusievelijk is vermeld dat de planten zijn aangetast door een bacterie, terwijl uit het taxatierapport van Overheul volgt dat de planten zijn aangetast door de schimmelziekten Fusarium, Botrytis en Sclerotinia.
[wederpartij] heeft in bezwaar een rapport van 4 januari 2010 overgelegd van een taxatie die heeft plaatsgevonden op 7 september 2009 door een taxateur van DLV. In dit taxatierapport is vermeld dat enkele honderden ganzen zeker twee dagen net voor de oogst op het perceel hebben gezeten en dat het vreten aan de planten en de bonen de opbrengstschade heeft veroorzaakt. Bij het rapport van DLV is in bijlage 1 een tweetal foto’s opgenomen.
Het Faunafonds heeft taxateurs Van der Meulen en Sloot naar aanleiding van het door [wederpartij] overgelegde taxatierapport van DLV verzocht om een reactie. Bij brief van 7 januari 2010 hebben Van der Meulen en Sloot verklaard geen ganzenschade te hebben aangetroffen, maar wel weggevallen en volgroeide verwelkte planten met weinig wortel, die beslist niet door ganzen zijn uitgetrokken of aangevreten. Zij hebben in die brief verder verklaard dat de foto met de holle stand gelijk is aan hun waarneming, maar dat zij de suggestie van ganzenschade niet delen. De planten zijn weggevallen door schimmelaantasting of slecht ontwikkeld in gedeelten met stoppelresten van de hoofdteelt wintergerst, aldus Van der Meulen en Sloot. De bijgevoegde foto waarop een slechte plant is afgebeeld, past volgens Van der Meulen en Sloot in het beeld van verwelkte omgevallen planten.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het Faunafonds het taxatierapport van Overheul en de bij brief van 7 januari 2010 gegeven nadere reactie van Van der Meulen en Sloot op het taxatierapport van DLV, aan de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in faunaschade ten grondslag mogen leggen. Uit het rapport van DLV volgt dat de taxateur de door [wederpartij] afgelegde verklaring dat het perceel in ongeveer één of twee dagen pleksgewijs was opgevreten door de ganzen, als uitgangspunt voor de taxatie heeft gehanteerd. De Afdeling acht voorts van belang dat het Faunafonds onweersproken heeft gesteld dat uit het taxatierapport van DLV niet blijkt dat de taxateur het wortelstelsel van de planten heeft bekeken. De door [wederpartij] overgelegde verklaring van 22 september 2010 van G.J. van Roessel, taxateur van DLV, leidt niet tot een ander oordeel. Deze verklaring houdt in de kern in dat de aantasting van de bonen niet door de schimmelziekte Scelorotinia is veroorzaakt. Deze verklaring ontkracht de conclusies van Van der Meulen en Sloot niet; immers dezen hebben verklaard dat de bonen in hoofdzaak zijn aangetast door de schimmelziekten Fusarium en Botrytis en dat daarnaast verspreid in het perceel ook enige Sclerotinia voorkomt. De verklaring van E. Verrijsingen van Rijko B.V., de afnemer van de geoogste sperziebonen van het in geding zijnde perceel, dat geen beperkingen waren aan te merken bij die bonen en dat de opbrengst van die bonen zodanig is dat de gewassen niet volledig verloren zijn gegaan door een bacterieziekte, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze verklaring ziet immers op de niet aangetaste bonen op het perceel.
Het betoog van [wederpartij] faalt.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Het besluit van 13 januari 2011 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal dit besluit op voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
2.8.1. Uit het voorgaande volgt dat aan dit besluit, dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. De Afdeling zal dat besluit daarom vernietigen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 oktober 2010 in zaak nr. 10/1706;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het bestuur van het Faunafonds van 13 januari 2011, kenmerk FF 19964/80235 gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011
581.