201012713/1/H3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2010 in zaak nr. 10/1563 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft de korpsbeheerder een verzoek van [appellant] om verwijdering dan wel wijziging van hem betreffende politiegegevens in mutatie 2007309701 afgewezen.
Bij uitspraak van 12 november 2010, verzonden op 15 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de korpsbeheerder hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. B.A. Vredendaal, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens, voor zover thans van belang, deelt de verantwoordelijke eenieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, bericht de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
2.2. [appellant] heeft verzocht om verwijdering dan wel wijziging van de bij de politie Amsterdam-Amstelland berustende mutatie nr. 2007309701, omdat er volgens hem geen feitelijke grond is voor hetgeen in de mutatie is opgenomen.
2.3. De korpsbeheerder heeft aan het besluit van 23 februari 2010 ten grondslag gelegd dat artikel 28 van de Wet politiegegevens niet is bedoeld om persoonsgegevens bestaande uit professionele indrukken, meningen en conclusies, voor zover ter zake dienend, waarmee [appellant] het oneens is, te corrigeren of te verwijderen. Voorts heeft de korpsbeheerder het standpunt ingenomen dat in de mutatie een op [appellant] betrekking hebbende melding is neergelegd, waarvan de verwerking het doel van het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving dient en bijdraagt aan informatievoorziening ten behoeve van een goede uitvoering van de politietaak.
2.4. [appellant] betoogt dat ten onrechte is nagelaten om de inhoud van de mutatie te toetsen aan de feiten. Verder bevat de mutatie volgens hem diverse feitelijk onjuiste gegevens. Voorts betoogt hij dat de verwerking van de politiegegevens geen gerechtvaardigd doel dient en in strijd is met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Privacyrichtlijn).
2.4.1. Vooropgesteld wordt dat het in artikel 28, eerste lid, van de Wet politiegegevens neergelegde correctierecht niet is bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover het verzoek van [appellant] betrekking heeft op feiten, is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat deze feiten onjuist zijn. De korpsbeheerder was derhalve niet gehouden om, naar aanleiding van het verzoek van [appellant], de feitelijke juistheid van de in de mutatie opgenomen gegevens aan te tonen.
De in de mutatie opgenomen passage dat de melder zich bedreigd voelde, betreft een feit waarvan [appellant] de onjuistheid niet aannemelijk heeft kunnen maken. Ten aanzien van de passage "Heeft in het verleden ook Pim Fortuyn, Cohen en Aboutaleb bedreigd" heeft [appellant] naar voren gebracht dat Fortuyn en Cohen geen aangifte hebben gedaan van bedreiging en dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van bedreiging van Aboutaleb heeft afgezien van strafrechtelijke vervolging. Hiermee heeft hij evenwel niet aannemelijk gemaakt dat deze passage feitelijk onjuist is. De overige door [appellant] genoemde passages bevatten meningen die zich niet voor correctie lenen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de korpsbeheerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de mutatie geen feitelijk onjuiste gegevens bevat.
2.4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verwerking van politiegegevens in dit geval ter zake dienend is voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak, aangezien de mutatie de verwerking van een melding van een burger betreft en deze verwerking noodzakelijk is voor een goede informatievoorziening bij de uitvoering van de politietaak. Voorts is in het door [appellant] aangevoerde geen grond gelegen voor het oordeel dat zich in dezen strijd met de Privacyrichtlijn voordoet. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011