201107719/1/R4.
Datum uitspraak: 26 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het handelen in strijd met de vergunning ingevolge de artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet van 27 januari 2004 voor het ontgronden van het perceel, kadastraal bekend gemeente Noordbroek, sectie I, nr. 1154, ter grootte van ruim 6 ha.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] op 21 juli 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 15 juli 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 15 september 2011.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2011, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door N.K.J. Wiggers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege het ontgronden door [verzoekster] in strijd met de in de ontgrondingsvergunning van 27 januari 2004 buiten de begrenzing van de vergunde ontgronding aan de noordzijde een bres is ontstaan in de steilwand. De last ziet op het binnen drie maanden na verzending van het besluit aanvangen met het herstel van de inbressing. Deze werkzaamheden dienen te zijn afgerond binnen negen maanden na verzending van het besluit.
2.2. Uit stukken blijkt dat partijen in overleg zijn om te komen tot een ontgrondingsvergunning om een uitbreiding van de ontgronding daar waar de inbressing zich heeft voorgedaan mogelijk te maken. Daartoe is op 31 augustus een aanvraag bij het college ingediend. Voor de uitvoering van deze ontgronding heeft [verzoekster] overeenstemming bereikt met de gemeente Menterwolde en is zij overgegaan tot verwerving van de desbetreffende gronden.
2.3. Om de veiligheid ter plekke van de inbressing - deze heeft een omvang van ongeveer 200 meter bij 300 meter - te garanderen zijn partijen ter zitting tot overeenstemming gekomen dat in afwachting van het besluit op bezwaar de inbressing dient te worden afgevlakt tot een talud van 1:1 zijnde 45 graden. Daartoe hebben de gemeente Menterwolde bij brief van 8 september 2011 en de eigenaar van de desbetreffende grond, [eigenaar], ingestemd.
2.4. De voorzitter ziet, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna volgende voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 30 juni 2010, kenmerk 2010-36.546/26 MTZ vanaf 14 september 2011 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het gemaakte bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. bepaalt dat [verzoekster] binnen vijf werkdagen na de dag van toezending van deze uitspraak een begin maakt met het afvlakken van de randen van de door het bedrijf veroorzaakte inbressing aan de noordzijde van de ontgronding op het perceel, kadastraal bekend gemeente Noordbroek, sectie I, nr. 1154, en deze werkzaamheden voortzet tot de randen zijn afgevlakt tot een talud van 1:1 zijnde 45 graden en dat deze werkzaamheden binnen veertien dagen na aanvang dienen te zijn afgerond;
III. bepaalt dat de onder I. genoemde voorlopige voorziening vervalt indien de onder II. genoemde werkzaamheden niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn afgerond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2011