ECLI:NL:RVS:2011:BT6262
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- G. van der Wiel
- J.H. van der Winden
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank inzake vreemdelingenbewaring en terugkeerprocedures
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn niet-naleving van de vertrektermijn voldoende grond biedt om te concluderen dat hij de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Hij heeft betoogd dat hij zich heeft gehouden aan zijn meldplicht, heeft meegewerkt aan de aanvraag voor een noodpaspoort en heeft aangegeven Nederland te willen verlaten. De vreemdeling verwijst naar het arrest Jusic van het EHRM, waarin wordt gesteld dat het niet naleven van een vertrektermijn op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat iemand zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De Raad van State overweegt dat de vreemdeling onder de werkingssfeer van de Richtlijn 2008/115/EG valt, die gemeenschappelijke normen en procedures voor de terugkeer van onderdanen van derde landen regelt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft eerder geoordeeld dat een maatregel van bewaring alleen mag worden opgelegd als de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister voldoende grond had om aan te nemen dat de vreemdeling de terugkeer of verwijderingsprocedure ontwijkt, gezien de omstandigheden van de zaak.
De Raad van State concludeert dat het beroep van de vreemdeling op het arrest Jusic niet leidt tot een ander oordeel, omdat de omstandigheden in zijn geval wezenlijk verschillen van die in de Jusic-zaak. De grief van de vreemdeling faalt, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.