201101453/1/H1.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Meppel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 december 2010 in zaak nr. 10/537 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
Bij besluit van 8 september 2009 heeft het college zijn mondelinge beslissing van 11 augustus 2009 om bestuursdwang toe te passen door de asbestverwijderingswerkzaamheden op het perceel [locatie] te [plaats] stil te leggen, op schrift gesteld.
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2010, verzonden op 21 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.M.S. Salomons, [directeur], E.M. Rypma, J.J. van den Akker en J. Greveling, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, mr. K van Dalen, beiden werkzaam bij de gemeente, en J. Kloosterman, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, voor zover hier van belang, mogen de volgende handelingen, indien de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3 als bedoeld in artikel 4.48 onderscheidenlijk artikel 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, slechts worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten indien in die bouwwerken of objecten asbest of asbesthoudend product is verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit bouwwerken of objecten.
Ingevolge artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, worden, indien de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, de volgende werkzaamheden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:
a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;
b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.
Ingevolge artikel 4.54a, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt in het kader van de beoordeling bedoeld in artikel 4.2, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij is aan te merken als overtreder. Daartoe voert [appellante] aan dat haar gecertificeerde personeel slechts was ingeleend door [bedrijf] om de werkzaamheden uit te voeren. Volgens [appellante] is dat een gebruikelijke en legale werkwijze. [bedrijf] is volgens [appellante] de hoofdaannemer en dat bedrijf beschikt ook over het benodigde certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De werkzaamheden werden volgens [appellante] dan ook niet door haar, maar door [bedrijf] verricht. [appellante] op het meldingsformulier staat vermeld als onderaannemer berust volgens haar op een vergissing, omdat het meldingsformulier alleen ruimte laat voor het vermelden van hoofdaannemer en onderaannemer. Nu [bedrijf] als hoofdaannemer over een certificaat beschikte heeft er volgens [appellante] geen overtreding plaatsgevonden.
2.2.1. Als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden beschouwd degene die het te handhaven wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt.
2.2.2. Niet in geschil is dat [appellante] ten tijde van het besluit tot handhaving niet beschikte over een certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Verder heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat op het moment dat de werkzaamheden werden stilgelegd uitsluitend medewerkers van [appellante] op het terrein aanwezig waren en dat de werkzaamheden feitelijk door medewerkers van [appellante] werden uitgevoerd.
Ten tijde van de stillegging van de werkzaamheden waren er geen aanwijzingen op grond waarvan het college moest aannemen dat de werknemers van [appellante] onder verantwoordelijkheid van [bedrijf] stonden. Derhalve mocht het college er toen vanuit gaan dat de werkzaamheden werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van [appellante] Dit geldt temeer nu [appellante] op het meldingsformulier als onderaannemer was vermeld. Er zijn door [appellante] ter onderbouwing van de stelling dat haar personeel slechts was ingeleend door [bedrijf] geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat [bedrijf] ten tijde van de stillegging was betrokken bij de werkzaamheden.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college onder deze omstandigheden [appellante] terecht heeft aangemerkt als overtreder, zodat het bevoegd was jegens haar op grond van artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 handhavend op te treden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011