201010294/1/R1.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Maastricht,
de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Castermans I en II" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door P.M.M. Semmeling, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Verheijden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een juridisch planologische regeling voor de bouw van 49 seniorenwoningen grotendeels in gestapelde bouw in de kern Wolder in Maastricht.
2.2. [appellant] stelt dat toezeggingen zijn gedaan als gevolg waarvan hij kon verwachten dat zijn perceel zou worden opgenomen in voorliggend bestemmingsplan en dat ook aan zijn perceel de bestemming "Woondoeleinden" zou worden toegekend.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat enkel is toegezegd dat indien op de locatie van Castermans I zou worden gebouwd, zou worden bezien door de raad of het perceel van [appellant] zou kunnen worden meegenomen in de besluitvorming.
2.2.2. De raad heeft in zijn verweer verwezen naar het gespreksverslag van 21 oktober 2004. Uit dit gespreksverslag leidt de Afdeling af dat namens de raad enkel is toegezegd te bezien of [appellant] kan worden meegenomen in het plan. Van een toezegging dat aan zijn perceel in het plan de bestemming "Woondoeleinden" zou worden toegekend is ook overigens niet gebleken. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.3. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat zijn perceel aan de Medoclaan niet is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hiertoe voert [appellant] aan dat het bouwblok in het onderhavige plan in feite doorloopt tot tegenover zijn perceel. Voorts voert [appellant] aan dat aan zijn perceel de bestemming "Woondoeleinden" had moeten worden toegekend, omdat het naast zijn perceel gelegen perceel van [belanghebbende] de bestemming "Woondoeleinden" heeft.
2.3.1. De raad stelt dat in het droogdal Wolder, waarin het perceel van [appellant] is gelegen, in beginsel geen bestemming "Woondoeleinden" wordt toegekend.
De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwplan van [appellant] eventueel had kunnen worden meegenomen in het plan indien de nieuwbouw van het plan Castermans I zich zou uitstrekken tot tegenover het perceel van [appellant]. Nu de bestemming "Woondoeleinden" in het plan zich niet tot tegenover het perceel van [appellant] uitstrekt, bestond volgens de raad geen aanleiding om het bouwplan van [appellant] in dit plan mee te nemen. De reeds bestaande bebouwing reikte tot tegenover het perceel van [belanghebbende], maar niet tot tegenover het perceel van [appellant].
2.3.2. In dit geschil staat ter beoordeling of de raad het perceel van [appellant] ten onrechte niet heeft opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bouwvlak van het plan Castermans I zich niet uitstrekt tot tegenover het perceel van [appellant]. De raad heeft dit in redelijkheid als uitgangspunt kunnen nemen. In zoverre ziet de Afdeling in de situering van het perceel van [appellant] geen grond voor het oordeel dat de raad zodoende in redelijkheid niet heeft kunnen afzien van het opnemen van het perceel van [appellant] in het voorliggende plan.
2.3.3. Voor zover [appellant] zich onder verwijzing naar de bestemming "Woondoeleinden" voor het perceel van [belanghebbende] beroept op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling het volgende. Het perceel van [belanghebbende] heeft in het bestemmingsplan "Biesland-Campagne-Wolder" de bestemming "Woondoeleinden". Het perceel van [appellant] heeft in voornoemd plan de bestemming "Groenvoorzieningen". In genoemd plan wordt uiteengezet dat het perceel van [appellant] in het droogdal Wolder is gesitueerd, waardoor bouwen daar niet mogelijk is. Het bestemmingsplan "Biesland-Campagne-Wolder" is in rechte onaantastbaar. Gelet hierop staat de destijds ten aanzien van de percelen van [belanghebbende] en [appellant] gemaakte keuze thans niet ter beoordeling.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011