ECLI:NL:RVS:2011:BT2842

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101110/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sloopvergunning voor tuinbouwbedrijf met asbest in Ridderkerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot een sloopvergunning die op 27 augustus 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk is verleend voor het slopen van een tuinbouwbedrijf met asbest. De vergunning werd aangevraagd door [belanghebbende] voor een perceel gelegen tussen de percelen [locatie 1 en 2] te Ridderkerk. De rechtbank had eerder de rechtsgevolgen van het besluit van 19 december 2008, waarin het college het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde, in stand gelaten. [appellante] stelde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van dit besluit in stand had gelaten, omdat het college niet had voldaan aan de vereisten van de bouwverordening, met name het ontbreken van een sloopveiligheidsplan bij de aanvraag. De rechtbank had in een tussenuitspraak het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen, wat het college deed door een sloopveiligheidsplan over te leggen. [appellante] voerde aan dat dit plan niet voldeed aan de eisen en dat haar belangen onvoldoende waren meegewogen, met name in verband met mogelijke schade aan haar woning en gezondheidsschade door asbest. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de sloopvergunning niet had hoeven weigeren, omdat de door [appellante] aangevoerde gronden niet voldoende onderbouwd waren en er geen weigeringsgronden aanwezig waren volgens de bouwverordening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201101110/1/H1.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Ridderkerk,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2010 en 23 december 2010 in zaak nr. 09/387 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college aan [belanghebbende] een sloopvergunning verleend voor het slopen van een tuinbouwbedrijf met asbest op het perceel kadastraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie […] nr. […], plaatselijk bekend tussen de percelen [locatie 1 en 2] te Ridderkerk.
Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij tussenuitspraak van 12 maart 2010, verzonden op 16 maart 2010, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het daarin omschreven gebrek in het besluit van 19 december 2008 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 19 december 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldorp-Bazuijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Ridderkerk (hierna: bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 8.1.2, tweede lid, moet de aanvraag inhouden: (..)
h. een beschrijving van de wijze waarop het slopen zal plaatsvinden;
en voorts, indien van toepassing
i. het sloopveiligheidsplan.
Ingevolge artikel 8.1.6 moet een sloopvergunning worden geweigerd, indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd; (..).
2.2. Het college heeft aan de sloopvergunning het voorschrift verbonden dat drie weken voor aanvang van de sloopwerkzaamheden een sloopveiligheidsplan dient te worden ingediend bij de afdeling Vergunningverlening en Handhaving.
2.3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college ten onrechte de aanvraag heeft beoordeeld, terwijl bij de aanvraag geen sloopveiligheidsplan is overgelegd en dat het bovendien, gezien de tekst van de toelichting op de bouwverordening, voor de hand ligt om in het sloopveiligheidsplan de transportroute van het sloopafval op te nemen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank heeft het college bij brief van 12 mei 2010 een sloopveiligheidsplan behorende bij de sloopvergunning van 27 augustus 2008 overgelegd. Het college heeft aangegeven dat dit sloopveiligheidsplan door hem is beoordeeld en akkoord is bevonden en daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Het college heeft zich in dat kader op het standpunt gesteld dat met het sloopveiligheidsplan voldoende wordt aangegeven op welke wijze de sloop zal plaatsvinden en de aanwezige asbest zal worden verwijderd en dat de situatie niet zodanig bijzonder is dat op voorhand zware veiligheidsvoorzieningen geëist kunnen of moeten worden, waarbij het college in aanmerking heeft genomen dat de woning van [appellante] niet bouwkundig is verbonden aan het te slopen tuinbouwbedrijf en er geen zware sloopmaterialen worden gebruikt.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 19 december 2008 in stand heeft gelaten. Daartoe voert zij aan dat met het door het college overleggen van het sloopveiligheidsplan de door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet zijn hersteld, nu het college niet heeft gemotiveerd dat het sloopveiligheidsplan is beoordeeld met inachtneming van de criteria van artikel 8.1.6 van de bouwverordening. Het college heeft volgens [appellante] ten onrechte haar belang bij het voorkomen van een toename van scheurvorming aan haar woning als gevolg van het gebruik van de in het sloopveiligheidsplan opgenomen transportroute voor de afvoer van sloopafval, te weten een pad dat grenst aan het perceel waar zij woont, niet bij zijn besluitvorming betrokken en had de door haar aangevoerde alternatieve transportroute dienen te onderzoeken. Zij vreest voorts gezondheidsschade als gevolg van asbest(stof) dat bij de sloop vrij zou kunnen komen en haar woning binnen zou kunnen waaien.
2.4.1. Een sloopvergunning kan en moet alleen dan worden geweigerd, indien zich één van de in artikel 8.1.6. van de bouwverordening genoemde weigeringsgronden voordoet.
Niet in geschil is dat het besluit van 19 december 2008 door de rechtbank terecht is vernietigd, nu een sloopveiligheidsplan door het college noodzakelijk werd geacht, maar dit niet bij de aanvraag dan wel in bezwaar was overgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of met het alsnog overgelegde sloopveiligheidsplan is voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1.6. van de bouwverordening.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellante] aanvoert geen grond biedt voor het oordeel dat het college de sloopvergunning, gelet op de te verwachten schade aan haar woning, had dienen te weigeren op grond van artikel 8.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening. Hoewel uit het door [appellante] overgelegde rapport van bouwkundig adviesbureau BouwCheck van een op 17 oktober 2007 uitgevoerd onderzoek blijkt dat sprake is van scheurvorming in haar woning, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat de onderhavige sloop van het tuinbouwbedrijf zodanige gevolgen zal hebben voor de woning van [appellante] dat moet worden geconcludeerd dat de bescherming van deze woning in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd.
Het bestaan van een eventuele alternatieve route voor het afvoeren van sloopafval, zoals [appellante] aanvoert, is voorts geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.6 van de bouwverordening. Daarbij is overigens ook niet gebleken dat de door [appellante] aangevoerde route als alternatief voor de onderhavige transportroute kan worden aangemerkt. [appellante] heeft gewezen op de omstandigheid dat een sloopvergunning is verleend voor een bouwwerk op een naastgelegen perceel en dat de afvoer van dat sloopafval gecombineerd kan worden met de afvoer van het onderhavige sloopafval. [belanghebbende] heeft ter zitting evenwel aangegeven dat de eigenaar van de gronden waar [appellante] op doelt niet bereid is medewerking te verlenen aan het gebruik van zijn gronden voor het afvoeren van het sloopafval van [belanghebbende]. [appellante] heeft bovendien bezwaar gemaakt tegen de sloopvergunning voor het naastgelegen bouwwerk die voorziet in de door haar in onderhavige zaak aangevoerde route, juist omdat wordt voorzien in die route.
[appellante] heeft haar betoog dat het college onvoldoende belang heeft gehecht aan de eventuele gezondheidsschade als gevolg van asbest die bij de sloop vrij zou kunnen komen niet nader onderbouwd. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit op bezwaar van 19 december 2008 op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Het college heeft aan zijn besluitvorming het rapport "Asbestinventarisatierapport type A Tuinbouwbedrijf gelegen aan de [locatie 1] te Ridderkerk" van Ingenieursbureau Mol van 18 juli 2008 ten grondslag gelegd, waarin de asbesthoudende onderdelen van het te slopen gebouw zijn geïnventariseerd en voorts is aanbevolen de sloop uit te laten voeren door een deskundig en gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Het is niet gebleken dat het college dit rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en de daarin gegeven aanbevelingen niet zullen worden opgevolgd.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 19 december 2008 terecht in stand heeft gelaten, nu niet is gebleken dat zich nog weigeringsgronden als bedoeld in artikel 8.1.6. van de bouwverordening voordoen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011
414-580.