ECLI:NL:RVS:2011:BT2839

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105721/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 8 april 2011 haar beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. De aanvraag om een urgentieverklaring was ingediend na een ontruiming van haar woning op last van de kantonrechter. Het college had de aanvraag afgewezen op 30 augustus 2010, en het bezwaar daartegen was op 5 januari 2011 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing had kunnen komen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 september 2011 behandeld. [appellante] voerde aan dat zij niet verantwoordelijk was voor de overlast die leidde tot de ontruiming en dat zij niet voldoende was geholpen door de gemeente. Het college stelde echter dat [appellante] zelf verantwoordelijk was voor haar situatie, omdat zij geen andere aangeboden woning had geaccepteerd en geen hulp had aanvaard. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat [appellante] niet buiten haar schuld dringend andere woonruimte nodig had. De voorzieningenrechter had bovendien terecht overwogen dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat [appellante] haar huisvestingsprobleem zelf had veroorzaakt.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201105721/1/H3.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2011 in zaken nrs. 11/1332 en 11/808 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2011, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening bepalen dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Ingevolge het tweede lid stelt de gemeenteraad, bij toepassing van het eerste lid, in de huisvestingsverordening tevens criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in artikel 9, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een huishouden dat voldoet aan de criteria genoemd in artikel 4 en dat geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, een urgentieverklaring aanvragen bij het college op een daartoe door hem vastgesteld formulier.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en b, kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager in een acute noodsituatie verkeert of op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
Ingevolge artikel 63 is het college bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 14 van de Huisvestingsverordening hanteert het college beleidsregels die zijn neergelegd in Uitvoeringsinstructie 5 "Urgentieverklaring en medische indicatie". Volgens deze instructie, voor zover thans van belang, is een urgentieverklaring bedoeld voor mensen die vanwege een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie, buiten hun schuld, dringend een (andere) woonruimte nodig hebben, er alles aan gedaan hebben om het probleem op te lossen en zelf niet de mogelijkheid hebben een woning op redelijke termijn te vinden.
2.2. Het college heeft bij het besluit op bezwaar de weigering om een urgentieverklaring te verlenen gehandhaafd. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat [appellante] niet door omstandigheden buiten haar schuld dringend andere woonruimte nodig heeft, nu haar woning op last van de kantonrechter is ontruimd, zij geen hulp heeft geaccepteerd en een aangeboden woning niet heeft aanvaard. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Huisvestingsverordening.
2.3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college haar verzoek om een urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Zij voert aan dat zij niet de veroorzaker maar slachtoffer was van overlast. De overlast werd veroorzaakt door haar bovenburen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft [appellante] verschillende stukken overgelegd. Daaruit volgt dat zij klachten heeft ingediend tegen de advocaat die haar heeft bijgestaan in de ontruimingsprocedure, de verhuurder, verschillende diensten van de gemeente Amsterdam en hulp- en zorgverlenende instanties. Verder ontkent [appellante] dat haar een andere woning is aangeboden en is volgens haar onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat zij de zorg heeft voor haar gehandicapte zoon.
2.4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] niet buiten haar schuld dringend andere woonruimte nodig heeft. Bij vonnis van 21 januari 2010 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam [appellante] veroordeeld om de door haar gehuurde woonruimte te ontruimen en aan de verhuurder ter beschikking te stellen, omdat [appellante] en de tot haar gezin behorende inwonende zoon zich niet als goed huurder hebben gedragen. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank, sector civiel, bij vonnis van 17 februari 2010 in een kortgedingprocedure, waarin [appellante] heeft getracht de bevolen ontruiming te voorkomen, heeft overwogen dat geen van beide partijen in het geschil in het gelijk is gesteld, leidt evenmin tot de conclusie dat niet van het vonnis van de kantonrechter kan worden uitgegaan. Die kortgedingprocedure heeft niet tot gevolg gehad dat de ontruiming niet is uitgevoerd.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht bij zijn beoordeling betrokken dat aan [appellante] andere woonruimte is aangeboden en dat zij die niet heeft aanvaard. De enkele ontkenning van [appellante] dat haar een andere woonruimte is aangeboden, is onvoldoende. Uit voormeld vonnis van 17 februari 2010 blijkt dat [appellante] in het kader van het Laatste Kansbeleid een andere woning is aangeboden, maar dat zij niet tot acceptatie van die woning is overgegaan, omdat zij zich niet kon vinden in de daaraan gestelde voorwaarden om ondersteuning en begeleiding te aanvaarden.
De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] haar huisvestingsprobleem zelf heeft veroorzaakt en de aanvraag om een urgentieverklaring in overeenstemming met de Huisvestingsverordening en Uitvoeringsinstructie 5 terecht is afgewezen. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat zich omstandigheden voordoen op grond waarvan het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Nu [appellante] door haar toedoen haar woning is kwijtgeraakt, is het in dit geval niet aan het college om zorg te dragen voor een nieuwe woning uitsluitend vanwege de omstandigheid dat zij de zorg heeft voor haar gehandicapte zoon. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011
97-597.