201101171/1/H2.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. de stichting Stichting Vrienden van de 19e eeuwse Ring, gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2010 in zaken nrs. 10/2929, 10/3004 en 10/3392 in het geding tussen onder meer:
[appellant sub 1] en de stichting
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur aan de stichting Stichting Ymere (hierna: Ymere) een monumentenvergunning verleend voor het geheel slopen van de panden aan de Derde Oosterparkstraat 44 tot en met 66 in Amsterdam.
Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1] en de stichting daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de stichting elk bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] en de stichting hebben de gronden van hun hoger beroepen aangevuld bij gezamenlijke brief van 18 februari 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs.
201101162/1/H2en
201100890/1/H2, ter zitting behandeld op 15 september 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. A.E. Jansen, werkzaam bij het stadsdeel, en Ymere, vertegenwoordigd door mr. M. van Hal Scheffer, advocaat te Den Haag, vergezeld van [gemachtigde], werkzaam bij Ymere, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, is artikel 11 van overeenkomstige toepassing met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, vierde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in dat register.
2.2. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur aan Ymere op grond van de Bouwverordening Amsterdam 2003 een sloopvergunning verleend voor het slopen van de panden aan de Derde Oosterparkstraat 44 tot en met 66 in Amsterdam. Vervolgens heeft de stichting de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 1 oktober 2008 verzocht om aanwijzing van deze panden als beschermd monument. In verband met de op deze panden rustende voorbescherming ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet 1988 heeft Ymere op 16 oktober 2009 bij het dagelijks bestuur een aanvraag ingediend om een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van deze wet voor het slopen van deze panden. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur deze vergunning verleend.
2.3. Bij uitspraak van heden, in zaak nr. 201101161/1/H2, heeft de Afdeling het hoger beroep van de stichting tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 december 2010, inhoudende ongegrondverklaring van haar beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van haar verzoek om aanwijzing van de panden als beschermd monument, ongegrond bevonden en die uitspraak van de rechtbank bevestigd. Thans staat derhalve in rechte vast dat de panden niet in aanmerking komen voor aanwijzing als beschermd monument en dat zij niet worden ingeschreven in het monumentenregister. Hiermee is de voorbescherming van artikel 5 van de Monumentenwet 1988 vervallen en is voor de sloop van deze panden geen monumentenvergunning vereist. Gelet hierop hebben [appellant sub 1] en de stichting geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroepen inzake de monumentenvergunning.
2.4. De hoger beroepen zijn niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011