ECLI:NL:RVS:2011:BT2829

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101549/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Haarlem voor illegale bouwactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 11 november 2008, verplichtte appellanten om een zonder bouwvergunning aangebrachte dakkapel en dakramen op hun perceel in Haarlem te verwijderen, evenals andere illegale bouwelementen. Appellanten hebben in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 december 2010, waartegen appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 augustus 2011, waarbij appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat. De rechtbank had overwogen dat de brief van appellanten van 19 december 2008 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt, omdat deze slechts een verzoek om opschorting van het handhavingstraject bevatte. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellanten pas op 9 november 2009 bezwaar hadden gemaakt tegen het besluit van 11 november 2008, en dat dit bezwaar te laat was ingediend volgens de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 september 2011.

Uitspraak

201101549/1/H1.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], wonend te Haarlem,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 december 2010 in zaak nr. 10/1678 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem [appellanten] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te Haarlem aangebrachte dakkapel op de garage en de dakramen in het dakvlak van de garage te verwijderen, de vergroting van het dakterras ongedaan te maken, de metalen groenondersteuning op het dakterras te verwijderen en verwijderd te houden, de toegangsdeur in de garage dicht te metselen en de scheidingswand en de vaste trap in de garage te verwijderen.
Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college de brief van [appellanten] van 13 oktober 2009 (lees: 9 november 2009) als een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 november 2008 aangemerkt en dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. C.N. van der Sluis, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.L. Bos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 11 november 2008 is aan [appellanten] een last onder dwangsom opgelegd. Nadien heeft [appellant sub 1] bij brief van 19 december 2008 een aanvraag om een bouwvergunning ingediend bij het college. Daarbij verzoekt [appellant sub 1] het college om voorlopig, gedurende de procedure van de bouwvergunningaanvraag, af te zien van het verder doorzetten van het handhavingstraject. Voorts verzoekt [appellant sub 1] het college om hem schriftelijk uitsluitsel te geven over dit opschortingsverzoek.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat hun brief van 19 december 2008 dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van het college van 11 november 2008 tot oplegging van een last onder dwangsom. Volgens [appellanten] blijkt uit de brief voldoende duidelijk dat zij het niet eens zijn met dit besluit. Het college had moeten nagaan of zij de bedoeling hadden bezwaar te maken tegen het besluit, aldus [appellanten].
2.3. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de brief van 19 december 2008 van [appellanten] niet blijkt dat zij het oneens zijn met het besluit van het college van 11 november 2008. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat [appellanten] in hun brief slechts verzoeken om opschorting van het handhavingstraject. Dit blijkt tevens uit de omstandigheid dat [appellanten] geen bezwaar hebben gemaakt tegen het op hun brief volgende besluit van het college van 14 januari 2009 tot verlenging van de begunstigingstermijn. Uit laatstgenoemd besluit hadden [appellanten] immers kunnen afleiden dat het college hun brief van 19 december 2008 had opgevat als een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn en niet als een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 november 2008.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellanten] niet bij brief van 19 december 2008, maar eerst bij brief van 9 november 2009 bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van het college en dat dit bezwaar ver buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van zes weken is ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van [appellanten] van 9 november 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011
357-651.