ECLI:NL:RVS:2011:BT2827

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102472/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woonhuis in strijd met bestemmingsplan te Westerhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 11 januari 2011 het beroep van de appellanten ongegrond verklaarde. De appellanten, gevestigd te Westerhoven, hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die op 4 maart 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk is verleend voor het oprichten van een woonhuis met garage op een perceel dat niet is voorzien van een bebouwingsvlak volgens het bestemmingsplan "Kom Westerhoven 1996". Het college heeft de vrijstelling verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was om deze vrijstelling te verlenen. Ze stellen dat de brief van 6 juni 2008 van de vergunninghouder ten onrechte als een verzoek om vrijstelling is opgevat en dat het bouwplan aanzienlijk is aangepast, waardoor er geen sprake meer zou zijn van hetzelfde bouwplan. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de brief van 6 juni 2008 terecht als een aanvraag tot het verlenen van vrijstelling is aangemerkt, en dat de wijzigingen in het bouwplan van ondergeschikte aard zijn.

Daarnaast betogen de appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, omdat de bedrijfsvoering van hun garagebedrijf in gevaar zou komen door de nabijheid van woonbebouwing. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat het college bij de belangenafweging de aanbevolen richtafstanden in acht heeft genomen en dat aan deze afstanden wordt voldaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201102472/1/H1.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], [appellant sub 2, [appellant sub 3], appellant sub 4] en [appellant sub 5], alle gevestigd te Westerhoven, gemeente Bergeijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 januari 2011 in zaken nrs. 10/3292 en 10/3647 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis met garage op het perceel plaatselijk bekend als [locatie] te Westerhoven.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door B. van Dorsten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.J.P.N. Steijven, advocaat te Eindhoven, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Westerhoven 1996" rust op het perceel de bestemming "Woongebied II".
Ingevolge artikel 6, onder A.1, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart als "Woongebied II" zijn aangeduid bestemd voor woondoeleinden, aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsdoeleinden.
Ingevolge onderdeel d, mogen binnen de op de plankaart als "hindercirkel garagebedrijf" aangegeven gronden niet gebruikt worden voor dag- en nachtverblijven ten behoeve van personen, doch uitsluitend voor bergingen, garage, dierenverblijven e.d.
Ingevolge onderdeel B, onder I, voor zover hier van belang, mogen hoofdgebouwen (woningen) uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd.
2.2. Het bouwplan, dat voorziet in het oprichten van een woonhuis met garage op het perceel, is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Westerhoven 1996" nu het perceel niet is voorzien van een bebouwingsvlak. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Daartoe voert hij aan dat het college de brief van 6 juni 2008 van [vergunninghouder] ten onrechte als een verzoek om vrijstelling heeft opgevat. Voorts voert [appellant] aan dat het bouwplan aanzienlijk is aangepast, zodat geen sprake meer is van hetzelfde bouwplan.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college de brief van 6 juni 2008 met bijlagen terecht heeft aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. In deze brief wordt verzocht om het in behandeling nemen van de bouwaanvraag voor het realiseren van een woning op het perceel en voorts wordt daarin uitdrukkelijk verwezen naar voormeld artikel. Geen grond bestaat voor het oordeel dat met de brief van 6 juni 2008 geen concreet verzoek om vrijstelling is ingediend, te minder nu het bijbehorende schetsplan met daarop aangegeven de locatie, het uiterlijk en de afmetingen van het de op het perceel voorziene woning, reeds in het bezit was van het college. In dit verband is van belang dat het college bij brieven van onder meer 16 september en 11 december 2008 gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om [vergunninghouder] in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen en waar mogelijk te wijzigen op ondergeschikte punten. De wijzigingen in het bouwplan betreffen verhoging van de goothoogte van de woning met 20 cm, aanpassing van de afmetingen van de garagedeur, aanpassing van de functie van de berging en hobbyruimte en verwijdering van de gang. Gelet op de omvang van het bouwplan en de vrijwel ongewijzigde verschijningsvorm daarvan, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard en niet van een geheel nieuwe aanvraag waarop de WRO niet meer van toepassing was.
Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat de bedrijfsvoering van zijn garagebedrijf in gevaar wordt gebracht doordat woonbebouwing in de milieuzones van zijn bedrijf is voorzien.
2.4.1. Op de gronden waarop het garagebedrijf van [appellant] is gevestigd rusten ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Dorp" de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden I" en "Bedrijfsdoeleinden II". De rondom het bedrijf gelegen gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I" zijn bestemd voor doeleinden van handel of bedrijf zonder opslag, ontsluitingsweg en parkeer- en groenvoorzieningen. Voorts mogen daarop uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming met een hoogte van maximaal 3 m. De gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" zijn bestemd voor doeleinden van handel of bedrijf, zijnde geen detailhandel, met bijbehorende bebouwing en voorzieningen waaronder mede begrepen bedrijfswoningen. Op deze gronden is een autospuiterij gelegen met de aanduiding milieucategorie 3 waarvoor het college op 27 september 1995 vrijstelling heeft verleend.
2.4.2. Bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan heeft het college in het kader van de vereiste belangenafweging de afstanden zoals aanbevolen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" in aanmerking genomen. Voor het autobedrijf van [appellant] bedragen de richtafstanden van het bedrijf tot milieugevoelige functies als woningen en woongebieden 50 m in verband met geurbelasting en 30 m in verband met geluidsbelasting. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 4 november 2010 op het standpunt gesteld dat het toepassen van voornoemde afstanden leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en voorts dat aan deze afstanden wordt voldaan. Het college heeft daarbij gerekend vanaf de rand van het bouwvlak van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" tot het woonhuis omdat het buiten die bestemming niet toegestaan is te bouwen of anderszins milieubelastende activiteiten te laten plaatsvinden, en vanaf het emissiepunt van de autospuiterij tot het woonhuis omdat die activiteit slechts op één locatie op het perceel is toegestaan.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de aanbevolen richtafstanden is voldaan. In dit verband is van belang dat buiten het bouwblok geen uitbreidingsmogelijkheden meer bestaan. Voorts bestaan geen verplaatsingsmogelijkheden voor de autospuiterij, nu uit de daarvoor in 1995 verleende vrijstelling voortvloeit dat deze is gebonden aan de huidige locatie. Verder is verplaatsing van het emissiepunt in de richting van het perceel niet mogelijk door de aanwezigheid van woningen in de nabije omgeving daarvan. In het door [appellant] overgelegde rapport van R&B Milieu Advies kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel, nu daarin de grens van het bedrijf als maatstaf is genomen.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat uit het door [appellant] overgelegde verslag van een hoorzitting van 29 oktober 1996 en een gespreksverslag van 17 januari 2000 niet kan worden afgeleid dat het college heeft toegezegd dat nooit vrijstelling zal worden verleend voor bebouwing, in dit geval van een bijgebouw, binnen een afstand van 30 m van de perceelsgrens. Van een rechtens te honoreren verwachting is geen sprake.
Het betoog faalt.
2.5. Voor het overige heeft [appellant] in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht alsmede naar zijn tegen het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. In hetgeen [appellant] eerder heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling en ten onrechte de bouwvergunning in stand heeft gelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011
17-672.