201108440/2/H4.
Datum uitspraak: 21 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Westerhoven, gemeente Bergeijk,
appellant,
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder,
en op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2011, in zaak nr. 11/1047, in het geding tussen dezelfde partijen.
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om handhavend optreden ten aanzien van het volgens hem in strijd met de Woningwet bouwen zonder bouwvergunning en het in strijd met de Wet milieubeheer in werking zijn van een inrichting op het perceel van [partij] aan de [locatie] te Westerhoven.
Bij besluit van 15 februari 2011 is het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 18 augustus 2010 wat betreft het bouwen niet-ontvankelijk en wat betreft de milieu-activiteiten ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 30 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 juli 2011, verzonden op 26 juli 2011, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep, voor zover dat zich richt tegen het niet-handhaven wat betreft de milieu-activiteiten, kennis te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Het beroepschrift heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan de Afdeling. Deze uitspraak is aangehecht.
2.1. De rechtbank heeft aan de onbevoegdverklaring de motivering ten grondslag gelegd dat uit het overgangsrecht opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Invoeringswet) voortvloeit dat, nu het primaire besluit dateert van 18 augustus 2010, op het geding het recht zoals dat luidde voor 1 oktober 2010 van toepassing is. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat destijds luidde, staat tegen het besluit op bezwaar rechtstreeks beroep bij de Afdeling open, aldus overwoog de rechtbank.
2.2. [appellant] heeft op 20 april 2010 verzocht om handhaving jegens [partij] omdat die naar zijn stelling 30 vleesstieren op zijn perceel houdt in strijd met de milieuregelgeving.
In het bij het besluit van 15 februari 2011 gehandhaafde besluit van 18 augustus 2010 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] te [plaats], gelet op het aantal stuks vee, het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is. De Afdeling stelt vast dat dit Besluit een algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is. Het besluit van 15 februari 2011 is in zoverre derhalve een besluit met betrekking tot handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 van die wet.
2.3. Op 1 oktober 2010 is de Invoeringswet, waarbij onder meer de Wet milieubeheer is gewijzigd, in werking getreden.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dit luidt na die wijziging, is een besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 van die wet van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgezonderd.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet blijft indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
Ingevolge het tweede lid wordt een beschikking als bedoeld in het eerste lid, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wabo.
2.4. Bij de wijziging van artikel 20.1 heeft de wetgever met betrekking tot onder meer besluiten over handhaving van krachtens artikel 8.40 gestelde regels, niet in overgangsrecht voorzien. Anders dan de rechtbank heeft overwogen ziet artikel 1.6 van de Invoeringswet niet op besluiten betreffende handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Artikel 1.6, eerste lid, ziet immers, gezien het tweede lid, op besluiten die, indien zij onherroepelijk zijn, gelijkgesteld kunnen worden met een beschikking krachtens de Wabo. Besluiten met betrekking tot de handhaving van een algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 8.40 van de Wet milieubeheer kunnen niet worden gelijkgesteld met een dergelijke beschikking.
Nu overgangsrecht ontbreekt, moet, zoals de Voorzitter van de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 3 december 2010, in zaak nr.
201011142/2/M2, ervan worden uitgegaan dat de wetgever voor de rechtsmachtverdeling tussen de Afdeling en de rechtbanken met betrekking tot een besluit dat is uitgezonderd van beroep bij de Afdeling, het tijdstip bepalend heeft willen achten waarop dit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Dit betekent dat, nu het besluit op bezwaar van 15 februari 2011 is verzonden op 18 februari 2011, de rechtbank bevoegd is op dat beroep te beslissen, ook al is het primaire besluit vóór 1 oktober 2010 bekendgemaakt.
De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2.5. Tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2011 is niet uitdrukkelijk hoger beroep ingesteld. De Afdeling stelt evenwel vast dat zij de bevoegde rechter is om op een dergelijk hoger beroep, indien het zou zijn ingesteld, te beslissen. Voorts is aannemelijk dat [appellant] in de omstandigheid dat zijn beroepschrift door de rechtbank is doorgezonden, aanleiding heeft gevonden een uitdrukkelijk hoger beroep tegen de uitspraak van 22 juli 2011 achterwege te laten. Een en ander geeft de Afdeling aanleiding het doorgezonden beroepschrift mede aan te merken als een hoger beroepschrift tegen de uitspraak van 22 juli 2011. Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd geacht, zodat het hoger beroep gegrond is. Die uitspraak moet worden vernietigd. Het beroepschrift van 30 maart 2011 zal met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank worden teruggezonden.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.7. De Afdeling ziet aanleiding het door [appellant] betaalde griffierecht terug te storten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juli 2011, in zaak nr. 11/1047;
III. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, mr. M. Vlasblom en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.