201008043/1/R3.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Venlo,
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Boekend" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
2.1. De raad heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Hiertoe voert de raad aan dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie K, nummer 9595 (hierna: perceel K 9595), dit niet in deze procedure aan de orde kan komen omdat het perceel K 9595 geen deel uitmaakt van het plangebied en het beroep niet is gericht tegen het voorliggende bestemmingsplan.
Voor zover het beroep is gericht tegen de toegekende bestemming "Agrarisch" op de percelen, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie K, nummers 127, 128 en 130 (hierna: percelen K 127, 128 en 130), direct grenzend aan de Kockerseweg, voert de raad aan dat [appellant] hierbij geen persoonlijk belang heeft, nu hij geen eigenaar is van deze percelen.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen, voor zover hier van belang, een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Niet in geding is dat [appellant] het perceel K 9595 in eigendom heeft, alwaar hij woningbouw wil ontwikkelen. Anders dan de raad betoogt, is het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het niet-toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel K 9595, mede gericht tegen het niet opnemen van dit perceel in het bestemmingsplan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan de kern Boekend bestrijkt en [appellant] beoogt het direct aan het plangebied grenzende perceel K 9595 bij die kern te trekken.
Gelet op de afstand van het perceel K 9595 tot aan de percelen K 127, 128 en 130 van ongeveer 20 m, komt [appellant] voorts als eigenaar van het in de nabijheid gelegen perceel reeds op die grond een rechtstreeks belang toe bij het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op de percelen K 127, 128 en 130.
2.2. [appellant] betoogt dat het perceel K 9595 ten onrechte buiten het plangebied is gehouden. Hij voert hiertoe aan dat hij op dit perceel starters- en levensloopbestendige woningen wil ontwikkelen waardoor dit perceel met een bestemming "Wonen" goed bij de lintbebouwing van het plan aan de Kockerseweg past. Verder voert hij hiertoe aan dat het opnemen van het perceel K 9595 met een bestemming "Wonen" aansluit bij de Woonvisie Venlo 2003-2010 (hierna: Woonvisie).
2.2.1. De raad heeft de opname van het perceel K 9595 in het plan en de toekenning van de bestemming "Wonen" hieraan niet wenselijk geacht. Hij heeft zich in dit verband aangesloten bij het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, waarin, voor zover hier van belang, is gesteld dat woningbouw primair binnen de strak om de kern Boekend gelegde contour dient plaats te vinden. Het beleid is gericht op het beperken van stedelijke ontwikkelingen tot de kern van Boekend en het zuinig en verantwoord omgaan met het buitengebied.
2.2.2. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plan conserverend van aard is, waarin slechts bestaande bouwwerken en bestaande bouwrechten hun neerslag hebben gevonden en niet beoogd is om ontwikkelingen op het gebied van volkshuisvesting te reguleren. Voorts kent de Woonvisie geen verplichting tot het opnemen van het leggen van een woonbestemming op het perceel K 9595. Verder is van belang dat het perceel K 9595 in het buitengebied ligt. De door de raad nagestreefde beperking van woonbebouwing tot de kern is niet onredelijk te achten. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat bij het plan aan de percelen K 127, 128 en 130 ten onrechte de bestemming "Agrarisch" en niet de bestemming "Wonen" is toegekend. Hiertoe voert hij aan dat deze percelen feitelijk niet meer worden gebruikt voor agrarische doeleinden, dan wel dat deze percelen op korte termijn niet meer als zodanig zullen worden gebruikt. Daarnaast zijn deze percelen geschikt voor de bestemming "Wonen", nu er, gelet op de Woonvisie, behoefte bestaat aan starters- en sociale huurwoningen.
2.3.1. De raad betoogt dat niet is beoogd om de in de toekomst gewenste ontwikkelingen, nog daargelaten of hij daarover reeds kan oordelen, in het plan op te nemen. Daarnaast is het agrarische gebruik van de betreffende percelen feitelijk nog niet beëindigd en is een huurovereenkomst voor de tuinbouwkassen gesloten die nog niet verlopen is. Evenmin staat vast dat de agrarische bestemming van deze gronden daadwerkelijk binnen afzienbare tijd zal worden beëindigd.
2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toekennen van bestemmingen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan de percelen K 127, 128 en 130 in redelijkheid niet de bestemming "Agrarisch" heeft kunnen toekennen. Anders dan [appellant] stelt, valt niet in te zien waarom de bestemming "Wonen" beter aansluit op het feitelijke gebruik, nu voor de ter plaatse aanwezige tuinbouwkassen een huurovereenkomst tot 1 januari 2012 is gesloten en door de raad onweersproken is gesteld dat deze tuinbouwkassen ten tijde van het bestreden besluit nog voor agrarische doeleinden in gebruik waren. Gelet hierop valt evenmin in te zien dat deze percelen niet meer zinvol overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming kunnen worden gebruikt. Dat ter zitting is gebleken dat [appellant] inmiddels eigenaar is geworden van de betreffende percelen en dat hij heeft gesteld dat bedoelde kassen na 1 januari 2012 zullen worden gesloopt, maakt dit niet anders, nu daar ten tijde van het bestreden besluit nog geen sprake van was. Gegeven het gebruik ten tijde van het bestreden besluit heeft de raad voorts in de door [appellant] geschetste woningbehoefte geen reden hoeven te zien de agrarische bestemming te laten vervallen. In dit verband is van belang dat het plan ten aanzien van de bestemming "Agrarisch" voorziet in een wijzigingsbevoegdheid. Na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering is het college van burgemeester en wethouders op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 3.5, van de planregels onder voorwaarden bevoegd om de gronden met de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Wonen". Het betoog faalt.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011