ECLI:NL:RVS:2011:BT2624

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007991/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel van een minderjarige vreemdeling en de gevolgen van adreswijzigingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een minderjarige vreemdeling, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling was in 2005 door haar vader afgemeld bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente, maar er was onduidelijkheid over de adreswijziging. De vreemdeling verbleef bij haar oom in België, maar de staatssecretaris van Justitie had haar verblijfsvergunning ingetrokken op basis van de veronderstelling dat zij haar hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van beroep niet verschoonbaar was, maar de Raad van State oordeelde dat deze beslissing onterecht was. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de vreemdeling, waaronder haar minderjarigheid en het feit dat zij niet op de hoogte was gesteld van de intrekking van haar verblijfsvergunning. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en oordeelde dat de vreemdeling recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en de bescherming van minderjarigen in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

201007991/1/V2.
Datum uitspraak: 21 september 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 9 juli 2010 in zaak nr. 09/39680 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 juli 2010, verzonden op 20 juli 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als grieven I, II en III is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. Tegen het besluit van 23 januari 2009 tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kon tot en met 23 februari 2009 beroep worden ingesteld. Gelet op het falen van grief III bestaat geen grond voor het oordeel dat de beroepstermijn later is aangevangen en geëindigd. Het beroepschrift is eerst op 29 oktober 2009 en derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn door de rechtbank ontvangen.
2.3. In grief IV klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet als verschoonbaar kan worden aangemerkt.
2.3.1. Het proces verbaal van de Vreemdelingenrecherche van de Politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche van 6 juli 2006 vermeldt dat de vreemdeling op 14 november 2005 door haar vader is afgemeld bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente [gemeente] en dat haar vader bij deze gelegenheid heeft aangegeven dat zijn drie minderjarige kinderen, waaronder de vreemdeling, zijn vertrokken naar [plaats] (België), [adres]. Het proces-verbaal van de Politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Vreemdelingenrecherche van 21 juli 2006 vermeldt voorts dat bij navraag bij de Belgische autoriteiten bleek dat de kinderen aldaar niet stonden ingeschreven. Blijkens het proces verbaal van de Politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Vreemdelingenrecherche van 28 augustus 2007 was de staatssecretaris ervan op de hoogte dat de vreemdeling niet meer op het laatst bekende adres, [adres] te [plaats], verbleef. De staatssecretaris heeft het besluit van 23 januari 2009 tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 26 januari 2009 aangetekend verzonden naar dit laatst bekende adres. Evenals het eveneens aangetekend verzonden voornemen is dit besluit door de staatssecretaris retour ontvangen. De vreemdeling is eerst veel later, via derden, van de intrekking van haar verblijfsvergunning asiel op de hoogte geraakt.
Op grond van de informatie uit voormelde processen-verbaal kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de vader van de vreemdeling de adreswijziging verkeerd bij de afdeling Burgerzaken heeft opgegeven, of dat een ambtenaar van deze afdeling of de vreemdelingenrecherche het adres verkeerd heeft opgeschreven. Het in voormelde processen verbaal vermelde adres [adres] dat, naar de vreemdeling heeft gesteld en niet is weersproken door de minister, een niet bestaand adres is, vertoont fonetisch gelijkenis met het bestaande adres [adres], waar de vreemdeling sinds november 2005 bij haar oom verbleef. Onder deze omstandigheden is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de termijnoverschrijding de vreemdeling dient te worden verweten en derhalve niet als verschoonbaar kan worden aangemerkt.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 23 januari 2009 inhoudelijk beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
2.5. In beroep heeft de vreemdeling naar voren gebracht dat zij destijds vanwege de huwelijksproblemen van haar ouders als minderjarige buiten haar wil door hen naar een oom in België is gestuurd en dat zij niet tijdig op de hoogte is gesteld van het voornemen.
2.5.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 is de minister bevoegd tot intrekking van de verblijfsvergunning indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
2.5.2. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 23 januari 2009 ten grondslag gelegd dat de vreemdeling blijkens de processen verbaal van 6 juli 2006 en 21 juli 2006 sinds 14 november 2005 is uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA) wegens emigratie.
2.5.3. Het proces verbaal van 6 juli 2006 vermeldt dat de vader van de vreemdeling op het moment van uitschrijving uit de GBA van de gemeente [gemeente] heeft aangegeven dat zijn drie minderjarige kinderen, waaronder de vreemdeling, op 14 november 2005 zijn vertrokken naar [plaats] (België), [adres]. Voorts blijkt uit voormeld proces verbaal dat de vader van de vreemdeling zijn echtgenote op 10 maart 2006 bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente [gemeente] heeft afgemeld in verband met vertrek naar het buitenland en daarbij heeft aangegeven dat zijn vrouw zich in Frankrijk (Parijs) zou gaan vestigen en ook niet meer naar Nederland zou terugkeren.
In het besluit van 23 januari 2009 en het daarin ingelaste voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunningen asiel, welk besluit niet slechts betrekking heeft op de vreemdeling, doch ook op haar moeder en haar broers, heeft de staatssecretaris zich er geen rekenschap van gegeven dat de vreemdeling, met haar jongere broers, in november 2005 zonder haar ouders vanuit het ouderlijk huis naar België is vertrokken en haar moeder, eerst vier maanden later, naar Frankrijk. Dit klemt temeer, nu de vreemdeling ten tijde van haar vertrek naar België slechts 14 jaar oud was en ten tijde van het besluit nog steeds minderjarig. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het voornemen, getuige de retournering daarvan, de vreemdeling niet heeft bereikt, ten gevolge waarvan geen zienswijze is ingediend, had het op de weg van de staatssecretaris gelegen nader in te gaan op de omstandigheden rond het vertrek van de vreemdeling alvorens tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel over te gaan.
Het beroep is gegrond.
2.6. Het besluit van 23 januari 2009 ontbeert een deugdelijke motivering en wordt derhalve vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
2.7. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 9 juli 2010 in zaak nr. 09/39680;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 23 januari 2009, kenmerk 0411.21.0004;
V. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zegveld
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011
43-698.
Verzonden: 21 september 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser