201108878/2/H1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova B.V., Rova Beheer B.V. en [verzoekster], alle gevestigd te Alphen aan den Rijn (hierna tezamen en in enkelvoud: Rova),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juli 2011 in zaken nrs. 10/5044, 10/5045, 10/5386 en 10/5388 in het geding tussen:
Rova,
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Praxis)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan Praxis ontheffing verleend ten behoeve van de uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak tot 2415 m² van de Praxis Doe-Het-Zelf Center aan de Rijnhavenkade 2a te Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het college het besluit van 1 oktober 2009, waarbij het Praxis onder oplegging van een last onder dwangsom heeft aangezegd het pand aan de Rijnhavenkade 2a in overeenstemming met de verleende vrijstelling te gebruiken en dit gebruik ook zo te houden, ingetrokken.
Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het college het door Rova tegen het besluit van 8 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 24 juni 2010, voor zover thans van belang, heeft het college het door Rova tegen het besluit van 22 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft het college voormeld besluit op bezwaar van 16 juni 2010 ingetrokken.
Bij uitspraak van 6 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Rova tegen het besluit van 16 juni 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het tegen het besluit van 24 juni 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover bij dat besluit het besluit van 22 maart 2010 is gehandhaafd, het besluit van 24 juni 2010 in zoverre vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit van 24 juni 2010 in stand blijven en het tegen het besluit van 25 augustus 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Rova bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, heeft Rova de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en Rova hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2011, waar Rova, vertegenwoordigd door J.A. de Leeuw, bijgestaan door mr. L. de Groot, werkzaam bij Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum B.V. te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Faken-Oudekerk, I.M. Borst en mr. E.D. Poot, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Praxis, vertegenwoordigd door M. van Bruggen, bijgestaan door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnhaven" op het perceel detailhandel in bouwmaterialen met een verkoopvloeroppervlakte van 3700 m² is toegestaan. De rechtbank heeft voorts overwogen dat dit betekent dat het gebruik van het perceel door Praxis, te weten de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 2415 m² in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat geen ontheffing van het bestemmingsplan nodig is en geen grondslag bestaat voor handhavend optreden.
2.3. Het door Rova gedane verzoek strekt tot schorsing van de aangevallen uitspraak, dan wel schorsing van het besluit van 24 juni 2010, voor zover daarbij het besluit tot intrekking van de last onder dwangsom in stand is gelaten, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Daartoe voert Rova aan dat een voorlopig oordeel over de aangevallen uitspraak van belang is voor de uitkomst in een andere bij de rechtbank lopende procedure met betrekking tot het besluit tot verlening van vrijstelling voor de vestiging van de Praxis Doe-Het-Zelf Center op het perceel Van Foreestlaan 13-15 te Alphen aan den Rijn. Rova verzet zich in die procedure tegen de vestiging van Praxis op de nieuwe locatie en stelt zich op het standpunt dat Praxis op basis van de thans aangevallen uitspraak de huidige bouwmarkt zonder meer, dat wil zeggen zonder een distributieplanologisch onderzoek en bovenregionale toetsing, kan verhuizen naar het perceel aan de Van Foreestlaan 13-15 en kan vergroten tot een verkoopvloeroppervlakte van 3400 m², omdat Praxis op de huidige locatie een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 3700 m² mag exploiteren.
2.4. De voorzitter stelt vast dat de verzochte voorziening er niet toe strekt om een onomkeerbare situatie te voorkomen die direct kan voortvloeien uit de thans aan de orde zijnde besluiten, maar om de verhuizing van Praxis, die mogelijk wordt gemaakt door voormeld vrijstellingsbesluit waartegen Rova beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, te voorkomen. Rova wil hangende die beroepsprocedure bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter indienen teneinde schorsing van het vrijstellingsbesluit te bewerkstelligen, waarbij het voorlopig oordeel van de voorzitter in onderhavige zaak als nieuw feit kan worden ingebracht. Nu het verzoek er uitsluitend op is gericht om een voorlopig oordeel van de voorzitter te verkrijgen dat dient ter ondersteuning van een in te dienen verzoek om schorsing van een ander besluit in een andere procedure is, nog daargelaten de betekenis die het voorlopig oordeel van de voorzitter in die andere procedure heeft, geen sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening in deze zaak rechtvaardigt. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011