ECLI:NL:RVS:2011:BT2114

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108481/1/H3 en 201108481/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot sluiting van horeca-inrichting na schietincident

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [café], tegen de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 8 februari 2011 bevolen om [café] voor de duur van zes maanden te sluiten, naar aanleiding van een schietincident dat op 30 december 2010 in het café zou hebben plaatsgevonden. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze sluiting ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had op 27 juli 2011 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 1 september 2011 werd het verzoek behandeld. [appellant] betoogde dat de burgemeester ten onrechte had gesteld dat er een schietincident had plaatsgevonden, omdat er geen wapen of schutter was gevonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat er met een vuurwapen was geschoten, onderbouwd door processen-verbaal van de politie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld om de openbare orde te beschermen.

De voorzitter bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzitter oordeelde dat de sluiting van zes maanden niet disproportioneel was, ondanks de financiële gevolgen voor [appellant]. De burgemeester had geen bijzondere omstandigheden hoeven aan te nemen om van zijn beleid af te wijken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 september 2011.

Uitspraak

201108481/1/H3 en 201108481/2/H3.
Datum uitspraak: 12 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [café], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2011 in zaak nrs. 11/5102 en 11/5103 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft de burgemeester onder meer bevolen [café] voor de duur van zes maanden te sluiten.
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.P. Alonso, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 2:28C, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed;
b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt;
c. aannemelijk is dat de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de horeca-inrichting, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting;
d. de ondernemer of de leidinggevende strafbare feiten pleegt in de horeca-inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horeca-inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
e. (…);
f. zich in of vanuit de horeca-inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de horeca-inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting;
g. (…).
Ingevolge artikel 2:29, eerste lid, aanhef en onder c, kan de burgemeester een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28C, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet.
Volgens de paragraaf getiteld "Overtreden overige bepalingen Algemene Plaatselijke Verordening/overlast" van de Toekomstvisie Horeca 2010-2015, voor zover thans van belang, vallen onder overtredingen Categorie 1 (zeer ernstige incidenten) onder meer:
- schietincidenten;
- steekincidenten;
- aantreffen wapen;
- verwijtbaar handelen exploitant;
- geweld (door personeel of bezoekers).
De eerste overtreding leidt tot een bevel tot sluiten van de inrichting voor drie, zes of twaalf maanden. In geval van een zeer ernstig incident kan de burgemeester tevens besluiten tot onmiddellijke (spoed)sluiting voor maximaal twee weken. De tweede overtreding leidt tot sluiten onbepaalde tijd en het intrekken van de exploitatievergunning. Een sluiting van een horeca-inrichting geldt in beginsel voor een periode van zes maanden. In geval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt tot een periode van drie maanden. Mocht de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van twaalf maanden.
2.3. De burgemeester heeft ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat de sluiting van [café] bevolen vanwege een schietincident dat op 30 december 2010 in het toilet van dat café zou hebben plaatsgevonden.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een schietincident in [café] heeft plaatsgevonden. Niemand is naar aanleiding van het vermeende schietincident in voorlopige hechtenis genomen, er is geen wapen en geen schutter gevonden en evenmin is een kogel gevonden, aldus [appellant]. Verder is het ook mogelijk dat vuurwerk in het toilet is afgestoken. Daarnaast heeft hij zelf de politie ingelicht over het incident en heeft hij alle medewerking verleend aan het onderzoek van de politie, zodat hem geen verwijt te maken valt, aldus [appellant]. Hij wijst er verder op dat de voorzieningenrechter in zijn eerdere uitspraak van 12 april 2011 het bevel tot sluiting heeft geschorst.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aannemelijk is dat in [café] met een vuurwapen is geschoten. De voorzieningenrechter heeft daarbij terecht verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van het verhoor van [medewerker], die op het moment van het incident werkzaam was in [café], en het proces-verbaal van aangifte van [appellant], alle van 30 december 2010. Uit die processen-verbaal volgt dat politiebeambten op het toilet van [café] een huls hebben gevonden en in een deur en een stoel een gat hebben gezien dat vermoedelijk afkomstig is van een patroon. Verder volgt uit voornoemde processen-verbaal dat H. [appellant] heeft verklaard na het horen van een knal in het toilet naar het toilet te zijn gegaan, daar twee mannen heeft aangetroffen en dat het gehele toilet onder de rook stond en dat [appellant] aangifte heeft gedaan van vernieling door middel van een schot van een vuurwapen.
Dat geen schutter en vuurwapen zijn gevonden en niemand in voorlopige hechtenis is genomen heeft de voorzieningenrechter terecht niet van doorslaggevend belang geacht, reeds omdat uit de processen-verbaal volgt dat de personen die op het toilet van [café] aanwezig waren het café vrijwel direct hebben verlaten. De voorzieningenrechter heeft daarnaast terecht overwogen dat niet aannemelijk is dat er vuurwerk in het toilet van het café is afgeschoten omdat er geen sporen van vuurwerk zijn aangetroffen.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat niet van belang is of [appellant] het schietincident kan worden verweten. Slechts van belang is of de openbare orde in gevaar is als gevolg van het schietincident.
Voorts is niet van belang dat de voorzieningenrechter in zijn eerdere uitspraak van 12 april 2011 tot een ander oordeel is gekomen dan in de thans aangevallen uitspraak. De rechter is niet gebonden aan een eerder oordeel dat een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de beslissing in de bodemprocedure.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de sluiting van [café] niet proportioneel is. Sluiting van zes maanden leidt volgens hem tot de definitieve sluiting van het café en heeft tevens tot gevolg dat hij en zijn gezin als gevolg van een gebrek aan inkomsten uit huis zullen worden gezet, aldus [appellant].
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat nadelige financiële gevolgen inherent zijn aan de sluiting. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor de burgemeester aanleiding hadden moeten vormen om van zijn beleid af te wijken. De enkele verklaring van de boekhouder van [appellant] is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de sluiting voor zes maanden de definitieve sluiting van [café] tot gevolg zal hebben en tevens tot gevolg heeft dat hij en zijn gezin uit huis zullen worden gezet, nu die niet voldoende is gemotiveerd, bijvoorbeeld met cijfers. Daarnaast heeft de burgemeester ter zitting van de voorzitter onweersproken gesteld dat [appellant] een aandeel heeft in een andere horeca-inrichting. Dat [appellant] ter diezelfde zitting heeft gesteld dat hij uit die inrichting geen inkomsten ontvangt, heeft hij niet met enig nader bewijs gestaafd.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2011
280-622.