ECLI:NL:RVS:2011:BT1930

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000417/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • P.A. Offers
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taalanalyse en herkomst van vreemdeling in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 18 december 2009 een besluit van de staatssecretaris om een asielaanvraag van een vreemdeling af te wijzen, heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de taalanalyse die door het Bureau Land en Taal (BLT) was uitgevoerd, niet inzichtelijk was. De vreemdeling had gesteld dat hij uit Zuid-Somalië kwam, maar de taalanalyse concludeerde dat zijn tongval in het Somali hem buiten Zuid-Somalië plaatste. De rechtbank vond dat de taalanalyse niet voldoende onderbouwd was en dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht had voldaan, zoals vereist door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de reactie van het BLT op de contra-expertise niet had meegenomen in haar oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de taalanalyse niet inzichtelijk was en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de vreemdeling niet in staat was om concrete en gedetailleerde informatie over zijn herkomst te verschaffen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid in taalanalyses in asielprocedures.

Uitspraak

201000417/1/V4.
Datum uitspraak: 9 september 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 december 2009 in zaak nr. 07/45997 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2007 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven 1 en 2 klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van 12 maart 2007 van een vanwege het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse) niet inzichtelijk is. De staatssecretaris voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte de bij brief van 3 september 2009 door het BLT gegeven reactie (hierna: de reactie) op het rapport van een contra expertise van 28 april 2008 (hierna: de contra expertise) niet bij haar oordeel heeft betrokken. Met deze reactie heeft het BLT de uitkomst van de taalanalyse volgens de staatssecretaris alsnog inzichtelijk gemaakt. Voorts heeft de rechtbank, aldus de staatssecretaris, ten onrechte niet onderzocht of de vreemdeling met de overgelegde contra expertise de over zijn herkomst gerezen twijfel heeft weggenomen.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. Eerder (in de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling - voor zover thans van belang - het volgende overwogen.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder medeverantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het voor de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen.
Indien de uitkomst van een contra expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.1.3. In het besluit van 13 november 2007, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse op het standpunt gesteld dat de verklaring van de vreemdeling dat hij uit Zuid-Somalië afkomstig is en daar zijn hele leven heeft gewoond ongeloofwaardig is. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië te herleiden, nu hij Somali spreekt met een tongval die hem eenduidig buiten Zuid-Somalië plaatst.
Naar aanleiding van de taalanalyse heeft de vreemdeling de contra expertise overgelegd, waarvan de uitkomst is dat het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling verscheidene jaren in Zuid-Somalië heeft gewoond.
In de reactie heeft het BLT zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de contra expertise geen aanleiding geeft om de uitkomst van de taalanalyse te herzien.
2.1.4. Wat betreft de spraak van de vreemdeling vermeldt de taalanalyse niet waarom zijn tongval in het Somali hem eenduidig buiten Zuid-Somalië plaatst. Het BLT en de door hem ingeschakelde moedertaalspreker hebben volstaan met een algemene beschrijving van de spraak van de vreemdeling en enkele voorbeelden van zijn uitspraak, woordkeus en grammatica, zonder deze beschrijvingen en voorbeelden toe te lichten of te vergelijken met hetgeen ter zake in Zuid-Somalië gebruikelijk is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de taalanalyse in zoverre niet inzichtelijk is.
Wat betreft de landenkennis van de vreemdeling voorziet de taalanalyse niet in een onderbouwing van de conclusie dat de vreemdeling niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie over zijn beweerde herkomstomgeving te verschaffen. Ook in zoverre heeft de rechtbank terecht overwogen dat de taalanalyse niet inzichtelijk is.
2.1.5. De staatssecretaris is er dus ten onrechte van uitgegaan dat de taalanalyse inzichtelijk is.
Nu de reactie dateert van na het besluit van 13 november 2007 heeft de staatssecretaris reeds hierom de taalanalyse daarmee niet alsnog in de bestuurlijke fase inzichtelijk gemaakt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de staatssecretaris niet aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan en zij heeft het besluit dus terecht vernietigd.
De grieven falen in zoverre.
2.1.6. Voor zover de staatssecretaris heeft beoogd te betogen dat de reactie de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gegeven om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, falen de grieven ook in zoverre, aangezien ook de reactie geen op de vreemdeling toegespitste motivering bevat en aldus, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2010 in zaak nr. 200904358/1/V3 (www.raadvanstate.nl), geen aanknopingspunt biedt voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011
282-603.
Verzonden: 9 september 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser