ECLI:NL:RVS:2011:BS8868

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006862/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Digit Parc en de gevolgen voor verkeerssituatie en woonklimaat

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Digit Parc" dat op 29 april 2010 door de raad van de gemeente Breda is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Breda en Teteringen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten vrezen dat het bestemmingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- en parkeersituatie, alsook tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. De Raad van State heeft de zaak op 14 september 2011 behandeld en de beroepen ongegrond verklaard.

De appellanten betogen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeersimpact van het kantoren- en bedrijvenpark dat in het bestemmingsplan is opgenomen. Ze wijzen op de mogelijke toename van sluipverkeer en de gevolgen daarvan voor de verkeerssituatie op de Oosterhoutseweg. De raad van de gemeente Breda heeft echter gesteld dat het plan geen onaanvaardbare verkeerssituatie zal veroorzaken, omdat de infrastructuur is aangepast en de verkeersdoorstroming is gewaarborgd. De Raad van State heeft deze argumenten van de raad gevolgd en geen aanleiding gezien om aan de verkeerssituatie te twijfelen.

Daarnaast hebben de appellanten hun zorgen geuit over de impact van de bedrijfsbebouwing op hun woon- en leefklimaat. Ze vrezen voor een belemmering van hun uitzicht, privacy en zonlichttoetreding. De raad heeft echter aangegeven dat er een groenstrook zal worden aangelegd tussen de woningen en de bedrijfsbebouwing, wat de impact op het woonklimaat zou moeten mitigeren. De Raad van State heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellanten.

De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepen ongegrond zijn en dat het bestemmingsplan "Digit Parc" in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De uitspraak bevestigt dat de gemeente Breda de belangen van de appellanten voldoende heeft afgewogen tegen de voordelen van het bestemmingsplan.

Uitspraak

201006862/1/M3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], wonend te Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Digit Parc" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2010, en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 31 augustus 2010 hebben [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hun beroep nader gemotiveerd.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar zijn verschenen [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. F. Kooijman, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, J.M. Vollaard en S.B.Schripsema, allen werkzaam bij de gemeente. Voorts is ter zitting Digit Parc Breda, vertegenwoordigd door J.J.A.C. Geene, bijgestaan door mr. D.J.H. Kocx, advocaat te Etten-Leur, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan "Digit Parc" heeft betrekking op het gebied tussen de Oosterhoutseweg, de spoorlijn Breda-Tilburg en de Nieuwe Kadijk. Het bestemmingsplan voorziet in onder meer de ontwikkeling van een kantoren- en bedrijvenpark van meer dan 75.000 m2 bruto vloeroppervlak voor hoogwaardige bedrijven en kantoren op het gebied van ontwikkeling, ontwerp, vervaardiging, research en ICT.
Verkeers- en parkeersituatie
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] betogen dat ten gevolge van het bestemmingsplan een onaanvaardbare verkeers- en parkeersituatie ontstaat. Volgens [appellant sub 1] is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van realisering van het kantoren- en bedrijvenpark voor de verkeerssituatie op de wegen vanuit en naar het plangebied, met name die op de Oosterhoutseweg alsmede de directe omgeving daarvan. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] voeren aan dat de mogelijkheid voor het verkeer om meerdere routes te kiezen leidt tot sluipverkeer met bijbehorende onaanvaardbare geluidbelasting op de Oosterhoutseweg. Voorts voeren [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] aan dat het plan een onaanvaardbare parkeeroverlast zal veroorzaken. Volgens [appellant sub 1] worden de parkeernormen in het plangebied niet gehaald en moeten daarom voorschriften met mobiliteitsprofiel van de bedrijven worden verbonden aan de bedrijvenbestemmingen.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeers- en parkeersituatie. De raad wijst erop dat het bedrijventerrein ontsluit op de Posthoorn en de Nieuwe Kadijk en dat deze wegen zijn aangepast ten behoeve van de nieuwe situatie waardoor de doorstroming op deze wegen goed is waardoor het gebruik daarvan wordt gestimuleerd. Volgens de raad zijn er vanuit het bedrijventerrein geen mogelijkheden om vanuit het bedrijventerrein rechtstreeks met motorvoertuigen op de Oosterhoutseweg te komen en is de Oosterhoutseweg daarom niet aantrekkelijk als alternatieve route.
Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen wijst de raad erop dat de door haar vastgestelde Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda (hierna: de Nota) is gehanteerd. Volgens de raad voldoet het aantal voorziene parkeerplaatsen aan de eisen en normering zoals neergelegd in de Nota, zodat de vrees voor parkeerhinder niet gerechtvaardigd is.
2.2.2. In de toelichting bij het plan staat vermeld dat ten gevolge van de realisering van het kantoren- en bedrijvenpark op basis van verkeerskundig algemeen gehanteerde kencijfers en vuistregels ongeveer 4.400 autoverplaatsingen per etmaal worden verwacht. In de ochtendspits worden 900 motorvoertuigen per uur verwacht. Voor de afwikkeling van het verkeer voorziet het plan in een ontsluiting van het kantoren- en bedrijvenpark aan de oostkant van het plangebied via de Posthoorn richting de Nieuwe Kadijk. Ten behoeve van uitsluitend langzaam verkeer wordt voorzien in een ontsluiting aan de zuidzijde op de Parallelweg/Lage Weg en een ontsluiting aan de westzijde op de Oosterhoutseweg. Uit capaciteitsberekeningen is volgens de toelichting bij het bestemmingsplan gebleken dat zich geen afwikkelingsproblemen voordoen indien voor vertrekkend verkeer vanaf het kantoren- en bedrijvenpark aparte opstelstroken voor linksafslaand en rechtsafslaand verkeer worden aangelegd. Blijkens de verbeelding voorziet de aan gronden toegekende verkeersbestemming in die mogelijkheid. Ter zitting heeft de raad verklaard maatregelen te hebben getroffen, waaronder bedoelde opstelstroken alsmede 'groene golf' geschakelde verkeerslichten en verbreding van de afrit, die de doorstroom van het verkeer positief beïnvloeden. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezige infrastructuur het aantal door het kantoren- en bedrijventerrein veroorzaakte verkeersbewegingen kan verwerken.
Voor de gestelde vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] dat het verkeer de route zal kiezen die via de Oosterhoutseweg loopt en over de smalle Parallelweg, bestaat onvoldoende grond. Ter zitting heeft de raad aan de hand van kaartmateriaal toegelicht dat de route is bedoeld voor uitsluitend langzaam verkeer en dat op de Parallelweg snelheidsremmende maatregelen zijn getroffen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het sluipverkeer op de Oosterhoutseweg relevant van omvang zal zijn. Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan tot onaanvaardbare verkeershinder leidt.
2.2.3. Volgens de plantoelichting is op basis van de Nota het benodigd aantal parkeerplaatsen bepaald. Ingevolge artikel 17.1 van de planregels dient bij het bouwen in het plangebied te allen tijde worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota. In de Nota zijn mininimumnormen vastgesteld per functie waarvoor aangesloten is bij de in 2003 uitgekomen parkeerrichtlijnen van de CROW en bij een onderzoek verricht door de gemeente Breda naar de parkeernormen in vergelijkbare gemeenten. Niet is aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de in de Nota vastgestelde parkeernormen. Bij de aanvraag om een bouwvergunning moet worden voldaan aan de vastgestelde parkeernormen. In het bedrijven- en kantorenpark wordt binnen de voor "Bedrijf", "Bedrijventerrein" en "Verkeer" aangewezen gronden ruimte geboden voor parkeervoorzieningen. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeervoorzieningen ontoereikend zullen zijn en dat onevenredige parkeerhinder zal optreden.
Woon- en leefklimaat [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] vreest dat het woon- en leefklimaat in en rondom zijn woning aan de [locatie] ten gevolge van de realisering van het kantoren- en bedrijvenpark ernstig zal worden aangetast. Hij betoogt dat de bedrijfsbebouwing te dicht bij zijn woning is voorzien en te hoog en massaal wordt. Volgens [appellant sub 1] wordt hierdoor het uitzicht vanuit zijn woning belemmerd en wordt zijn privacy aangetast. Daarnaast wordt, naar hij stelt, de zonlichttoetreding op zijn perceel belemmerd.
Volgens hem had ter waarborging van zijn belangen in een exploitatieplan moeten worden vastgelegd dat tussen de woningen aan de Oosterhoutseweg en de bedrijfsbebouwing een groenstrook moet worden aangelegd met opgaande beplanting, zodanig dat het zicht vanuit de bedrijfsgebouwen op de tuinen van de betrokken woningen beperkt zal zijn. Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden zijn belang bij een rustig woon- en leefklimaat niet is betrokken, althans dat zijn belangen ondergeschikt zijn gemaakt aan dat van Digit Parc.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat bij realisering van het plan het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] niet onevenredig wordt aangetast. Volgens de raad wordt het zicht op en vanuit de bedrijfsbebouwing grotendeels weggenomen door een groenstrook, die minimaal 10 meter en maximaal 20 meter breed zal zijn. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de voorziene bedrijfsbebouwing is volgens de raad zo groot dat zich, gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 1] ten opzichte van de zon, geen onaanvaardbare beperking van daglichttoetreding dan wel schaduwwerking zal voordoen. De raad wijst erop dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden betrekking heeft op nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied en is genomen in verband met de geluidbelasting van die woningen veroorzaakt door het spoorweglawaai en wegverkeerslawaai. Dit staat volgens de raad los van het kantoren- en bedrijvenpark, waarin het bestemmingsplan voorziet.
2.3.2. Het is niet onaannemelijk dat de oprichting van de voorziene bedrijfsbebouwing gevolgen met zich brengt voor het woon- en leefklimaat in de vorm van beperking van het bestaande uitzicht en aantasting van de privacy. Er bestaat echter geen blijvend recht op een vrij uitzicht.
De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De voorziene bedrijfsbebouwing in de nabijheid van de woning van [appellant sub 1] heeft een maximale hoogte van 20 meter. Het plan voorziet tussen de woning van [appellant sub 1] en de bebouwing in een groenstrook. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat met Digit Parc B.V. op 1 april 2008 in een bouwexploitatieovereenkomst is overeengekomen dat het kantoren- en bedrijvenpark zal worden ontwikkeld overeenkomstig het Beeld Kwaliteitsplan Digit Parc Breda (hierna: het beeldkwaliteitsplan). Uit het beeldkwaliteitsplan volgt dat de groenstrook onderdeel uitmaakt van een gebied met een gesloten karakter waar dichte boombeplanting met onderbegroeiing wordt aangebracht. Mede gelet op de wijze waarop de groenstrook wordt beplant, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in de nabijheid van de woning van [appellant sub 1] niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van zijn privacy. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat ter waarborging van de privacy van [appellant sub 1] in een exploitatieplan locatie-eisen met betrekking tot de groenstrook hadden moeten worden vastgelegd.
Wat betreft schaduwwerking van de bedrijfsbebouwing overweegt de Afdeling dat uit de door de raad opgestelde bezonningsdiagrammen blijkt dat op 21 maart, 21 juni en 21 december geen schaduw van bedrijfsbebouwing op het perceel van [appellant sub 1] zal vallen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schaduwwerking en vermindering van zonlichttoetreding zodanig zal zijn dat de raad hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
Het hogere waardenbesluit is vastgesteld ten behoeve van zeven in het plangebied te bouwen woningen en heeft geen betrekking op de woning van [appellant sub 1]. Dit besluit staat thans niet ter beoordeling. Voor zover [appellant sub 1] heeft beoogd te betogen dat op grond van het nu voorliggende plan onevenredige geluidhinder zal optreden, wordt overwogen dat in hetgeen hij heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de realisering van het kantoren- en bedrijvenpark een zodanige geluidhinder voor [appellant sub 1] met zich brengt dat de raad bij afweging van de betrokken belangen het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].
Flora en fauna
2.4. [appellant sub 1] vreest voor aantasting van de aanwezige flora en fauna in het plangebied en betoogt dat de resultaten van de in het verleden uitgevoerde onderzoeken naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna achterhaald zijn.
2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen redenen bestaan om aan te nemen dat de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken een onjuist beeld van de situatie geven ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad wijst erop dat na de uitgevoerde onderzoeken in het plangebied de bomen zijn gerooid en de grond intensief is gebruikt, zodat niet te verwachten is dat natuurwaarden zijn toegenomen ten opzichte van hetgeen de onderzoeksresultaten aangeven.
2.4.2. De bescherming van natuurwaarden is primair geregeld in de Flora en Faunawet (hierna: Ffw). De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.4.3. In 2005 heeft Bureau Ruimtelijke Ordening een zogenoemde quickscan uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat het plangebied leefgebied is voor grondgebonden zoogdieren en mogelijk leefgebied voor enkele amfibiesoorten. Adviesbureau Mertens heeft in het plangebied in juni 2006 een veldonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en amfibieën en in september 2006 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Van de onderzochte vleermuizen en amfibieën heeft het plangebied uitsluitend voor de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en laatvlieger een functie als foerageergebied. Op basis van deze onderzoeken heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat de onderzoeksresultaten niet langer actueel waren ten tijde van de vaststelling van het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat nadat de onderzoeken waren verricht de bomen zijn gerooid en dat onweersproken is gebleven dat de grond intensief is gebruikt. Daarnaast is van belang dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het plangebied dusdanige wijzigingen in de aanwezige flora en fauna zijn opgetreden dat de resultaten van de onderzoeken uit 2005 en 2006 niet meer representatief waren ten tijde van de vaststelling van het plan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Conclusie
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
163-678.