ECLI:NL:RVS:2011:BS8860

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010347/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en planologische wijziging in Hof van Twente

In deze zaak gaat het om de vergoeding van planschade aan [appellant sub 1] door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] een schadevergoeding van € 6.000,00 toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan 'Borre, Bentelo'. Het college heeft het bezwaar van [appellant sub 1] deels gegrond en deels ongegrond verklaard bij een besluit van 29 juli 2009. De rechtbank Almelo heeft op 29 september 2010 het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het college de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan onvoldoende had meegenomen.

Tegen deze uitspraak hebben zowel [appellant sub 1] als het college hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak op 9 juni 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan onvoldoende in aanmerking heeft genomen. De aanvraag om vergoeding van planschade is op 17 juni 2008 ingediend, en de Raad van State bevestigt dat het college de aanvraag op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet beoordelen.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om planschadevergoeding niet correct heeft behandeld. De hoger beroepen van zowel [appellant sub 1] als het college worden ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad van State bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente een griffierecht van € 448,00 moet betalen.

Uitspraak

201010347/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Bentelo, gemeente Hof van Twente,
2. het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 september 2010 in zaak nr. 09/947 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 29 juli 2009 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op 1 oktober 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 29 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2010, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 25 november 2010. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 december 2010.
Het college en [appellant sub 1] hebben ieder een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime heeft plaatsgevonden, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan van dat uitgangspunt worden afgeweken.
2.3. [appellant sub 1] is eigenaar en bewoner van het perceel met woning [locatie] te Bentelo. Bij brief van 17 juni 2008 heeft hij verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan, waarmee de bouw van woningen achter zijn perceel mogelijk is gemaakt.
2.4. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Langhout & Wiarda Juristen (hierna: Langhout & Wiarda). Deze heeft in het advies van 29 januari 2008 en een aanvulling daarop bij brief van 7 juli 2009 geconcludeerd dat het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" heeft geleid tot een planologische verslechtering, die deels teniet is gedaan door de partiële herziening van dit plan. De waardevermindering van het perceel is daarbij begroot op € 6.000,00. Het college heeft dit advies aan het besluit van 10 februari 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 29 juli 2009, ten grondslag gelegd.
2.5. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het college bij de planvergelijking de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" onvoldoende in aanmerking heeft genomen.
Het hoger beroep van het college
2.6. Het college kan zich met dit oordeel niet verenigen. De door het college aangevoerde gronden kunnen evenwel niet slagen.
De aanvraag om vergoeding van planschade is van 17 juni 2008 en door het college ontvangen op 18 juni 2008, zodat ingevolge artikel 9.1.18 van de Invoeringwet Wet ruimtelijke ordening niet artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), maar het voordien van toepassing zijnde artikel 49 van de WRO op de aanvraag van toepassing is. Bij de planvergelijking op de voet van die bepaling dient in beginsel ook een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid in aanmerking te worden genomen. Het betoog van het college over de Wro leidt mitsdien niet tot het door hem gewenste resultaat.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" onvoldoende in aanmerking heeft genomen, door ervan uit te gaan dat verwezenlijking van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsmogelijkheid tot het bouwen van antennes tot een hoogte van 25 meter, een relatief zeer beperkte aantasting van het uitzicht tot gevolg heeft. In dit verband heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat antennes met deze hoogte binnen het gehele plangebied kunnen worden opgericht, ook op korte afstand van de woning van [appellant sub 1].
Tenslotte heeft de rechtbank, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr.
200805669/1/H2), met juistheid overwogen dat de datum van ontvangst van de aanvraag om vergoeding van planschade de ingangsdatum voor de wettelijke rente is.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
2.7. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte in de gelegenheid heeft gesteld een gebrek in het besluit van 29 juli 2009 te herstellen. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant sub 1] miskend dat het college naar aanleiding van het advies van de Commissie Bezwaarschriften ten onrechte de gelegenheid heeft gekregen een gebrek in het besluit van 10 februari 2009 te herstellen.
2.7.1. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 7 juli 2010 geoordeeld dat aan het besluit op bezwaar van 29 juli 2009 een gebrek kleeft, omdat, zoals ook [appellant sub 1] in zijn beroepschrift heeft betoogd, het college de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan"Borre, Bentelo" onvoldoende in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb het college in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door de aanvraag van [appellant sub 1] met inachtneming van de tussenuitspraak opnieuw te beoordelen. Zoals de Afdeling in overweging 2.6 heeft geoordeeld, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de voorbereiding van het besluit op bezwaar wat betreft de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" gebrekkig is. Gelet hierop heeft de rechtbank artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb op goede gronden toegepast. Overigens heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college alsnog een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, omdat het vastgestelde gebrek niet is hersteld.
2.7.2. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Deze heroverweging betreft een volledige heroverweging en stelt het college in staat eventuele gebreken te herstellen. Gelet hierop heeft de Commissie Bezwaarschriften het college geadviseerd in het besluit op bezwaar nader in te gaan op de door haar geconstateerde gebreken betreffende het advies van Langhout & Wiarda, hetgeen het college vervolgens terecht heeft gedaan.
2.7.3. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
2.8. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van Langhout & Wiarda zodanige gebreken bevat dat de besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd. Hiertoe voert hij aan dat geen sprake is van een planschadeadvies, maar van een risicoanalyse. Verder brengt hij in dit verband naar voren dat in het advies onvoldoende is gemotiveerd dat de situeringswaarde niet of nauwelijks wordt aangetast en dat het advies onvoldoende inzicht geeft in de wijze waarop de waardevermindering is vastgesteld.
2.8.1. Volgens vaste jurisprudentie mag het college bij zijn besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade uitgaan van het advies van een door hem benoemde deskundige, indien uit dit advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies bestaan.
2.8.2. Het door [appellant sub 1] ingenomen standpunt dat de besluitvorming niet is gebaseerd op een planschadeadvies maar op een planologische risicoanalyse is niet juist. Hoewel op het voorblad van het advies staat vermeld dat het een planologische risicoanalyse betreft, blijkt uit het advies dat het is opgesteld in verband met vijf aanvragen om vergoeding van planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan en niet met het oog op het in kaart brengen van planschaderisico's.
2.8.3. In het advies zijn de gevolgen van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" voor de privacy van [appellant sub 1], de situeringswaarde van de woning en de mate van overlast meegenomen. Samengevat weergegeven wordt de privacy van [appellant sub 1] als gevolg van de bouw van woningen volgens het advies in hogere mate aangetast. De situeringswaarde van de woning wordt evenwel niet of nauwelijks aangetast. In dit verband is in het advies vermeld dat enerzijds het bouwen van ontsierende bouwwerken ten behoeve van de agrarische bestemming, zoals melkstalletjes en bouwwerken voor de koude grondteelt, niet meer mogelijk is, maar dat anderzijds het agrarische karakter plaatsmaakt voor een dorpse omgeving. Daarbij is, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, ook de toename van bouwmassa in aanmerking genomen. Geuroverlast en andere overlast die inherent is aan een agrarische functie verdwijnen, maar maken plaats voor overlast die inherent is aan een woonfunctie. Volgens het advies levert het bestemmingsplan "Partiële herziening Borre, Bentelo", waarin het bouwvlak voor de woningen circa acht meter in zuidoostelijke richting is verschoven en een strook grond grenzend aan de woningen aan de Morsmanstraat is bestemd voor groenvoorzieningen, ten opzichte van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" een geringe planologische verbetering op. Conclusie van het advies is dat per saldo sprake is van een geringe planologische verslechtering, die leidt tot een waardedaling van het perceel van [appellant sub 1] van € 6.000,00.
In het advies is in voldoende mate duidelijk gemaakt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie is zonder nadere toelichting ook niet onbegrijpelijk. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, biedt hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies. Dat in het advies niet expliciet is ingegaan op de aanwezigheid van huis- en straatverlichting en de toename van verkeersgeluid, menselijk geluid en bouwmassa, maakt dit niet anders, nu volgens het advies de overlast die inherent is aan een woonwijk, waaronder deze aspecten moeten worden begrepen, in de planvergelijking is betrokken. Anders dan [appellant sub 1] betoogt is in het advies voldoende gemotiveerd dat de situeringswaarde niet of nauwelijks wordt aangetast. Voorts is ook voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de taxatie tot stand is gekomen, nu Langhout & Wiarda in het nadere advies van 7 juli 2009 alsnog uiteen heeft gezet welke objecten ter vergelijking in de taxatie zijn betrokken. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze objecten niet vergelijkbaar zijn met zijn woning en daarom niet in de taxatie mochten worden betrokken.
Het betoog faalt.
2.9. Tenslotte betoogt [appellant sub 1] dat het college aanvragen om vergoeding van planschade niet altijd aan dezelfde adviseur voorlegt, hetgeen volgens hem leidt tot rechtsongelijkheid. Voor zover [appellant sub 1] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit betoog. Alleen bij ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen is daarvan sprake. De vijf aanvragen om vergoeding van planschade die zien op het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan zijn door het college voor advies voorgelegd aan Langhout & Wiarda, zodat van een ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen geen sprake is. Dat het college in andere zaken een andere adviseur raadpleegt, leidt evenmin tot ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen, nu het daarbij gaat om aanvragen die zien op schade als gevolg van een andere planologische wijziging en dus geen sprake is van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen. Ook de rechtbank is tot dit oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
2.10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
85-686.