ECLI:NL:RVS:2011:BS8850

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102198/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding woning in Hoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 6 januari 2011 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft een bouwvergunning die op 13 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Hoorn is verleend aan een vergunninghouder voor de uitbreiding van een woning op een perceel in Hoorn. De appellant, wonend te Hoorn, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 6 maart 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de bouwplannen, ondanks dat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat er nog geen uitwerkingsplan was vastgesteld. De appellant betoogt dat de uitbreiding van de woning niet als een aanbouw kan worden beschouwd en dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 september 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de vergunninghouder vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de uitbreiding als aanbouw heeft aangemerkt en dat de nadelige gevolgen voor het woongenot en de privacy van de appellant niet voldoende zijn aangetoond. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201102198/1/H1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 januari 2011 in zaak nr. 09/1168 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te Hoorn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Enkhuizen, en het college, vertegenwoordigd door M. Klarenbeek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] verschenen, bijgestaan door mr. C.M. Bom, advocaat te Haarlem.
2. Overwegingen
2.1. De achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw op het perceel wordt vergroot tot een diepte van 12.30 m. Daarnaast wordt aan de achterzijde van de woning een uitbouw met daarop een dakterras gerealiseerd met een diepte van 3.10 m en een gelijke breedte en hoogte als de eerste bouwlaag van de bestaande bebouwing. Achter deze uitbreiding wordt een berging gerealiseerd van 4.55 m diep, 1.90 m breed en 2.35 m hoog.
2.2. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Globaal Bestemmingsplan Binnenstad" rust op de grond waarop het bouwplan is voorzien de nader uit te werken bestemming "Centrum I".
Ingevolge artikel 1, tiende lid, van de planvoorschriften, wordt onder rooilijn verstaan: de lijn, welke behoudens afwijkingen bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden.
Ingevolge dit artikel, veertiende lid, wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw dat door zijn omvang, konstruktie en situering als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel wordt ervaren.
Ingevolge dit artikel, vijftiende lid, wordt onder bijgebouw verstaan: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, zoals een schuurtje of een garagebox, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge dit artikel, zestiende lid, wordt onder aanbouw verstaan: een al of niet voor bewoning bestemd gedeelte van een gebouw, in één bouwlaag aan het hoofdgebouw aangebouwd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, zijn de gronden aangewezen voor de bestemming "Centrum I" onder meer bestemd voor woningen.
Ingevolge het tweede lid moeten burgemeester en wethouders deze bestemming uitwerken met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 van deze voorschriften.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, moeten burgemeester en wethouders voor gronden als bedoeld in onder meer artikel 3 het plan uitwerken met inachtneming van de volgende regels:
[…]
8. De achtergevels van de bestaande hoofdgebouwen dienen als uitgangspunt voor de achtergevelrooilijn aangehouden te worden.
[…]
15. De goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen behorende bij woningen mag niet meer dan 3.00 m bedragen of indien de eerste verdiepingsvloer hoger gelegen is, niet meer dan de hoogte van deze vloer.
16. De goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen behorende bij gebouwen met andere functies dan wonen mag niet meer dan 3.00 m bedragen.
[…]
18. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en/of bijgebouwen mag niet meer dan 50% bedragen van de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende erf met een maximum van 30 m2.
Ingevolge het tweede lid, onder 1, dient het bouwen van bouwwerken als bedoeld in het eerste lid te geschieden overeenkomstig een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat onherroepelijk is geworden.
Ingevolge het tweede lid, onder 2, mogen, zolang en voor zover de in het tweede lid onder 1 bedoelde uitwerking niet is goedgekeurd, bouwwerken, uit te voeren binnen de in artikel 3 t/m 6, 8 en 9 bedoelde bestemmingen slechts worden opgericht, indien het bouwplan kan worden ingepast in concept- dan wel vastgestelde uitwerkingsvoorschriften van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten vooraf schriftelijk hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van de bouwvergunning geen bezwaren hebben en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in deze is gehoord.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat nog geen uitwerkingsplan is vastgesteld en evenmin voldaan is aan de voorwaarden van artikel 18, tweede lid, van de planvoorschriften, zodat ter plaatse een bouwverbod geldt. Om aan het bouwplan medewerking te verlenen heeft het college vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelezen in verbinding met artikel 20, onderdeel a, onder 1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, nu de achtergevelrooilijn wordt overschreden en de uitbreiding van de woning niet gezien kan worden als een aanbouw als bedoeld in de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Binnenstad". Het bouwplan voorziet volgens [appellant] niet in een afzonderlijke ruimte waardoor de aanbouw onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
2.4.1. Ingevolge artikel 1, zestiende lid, van de planvoorschriften wordt onder aanbouw verstaan een al of niet voor bewoning bestemd gedeelte van een gebouw, in één bouwlaag aan het hoofdgebouw aangebouwd. Het bouwplan voorziet in een vergroting van de bestaande woning aan de achterzijde, waarvan het betwiste gedeelte met een diepte van 3.10 m, bestaande uit één bouwlaag, wordt aangebouwd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college dit gedeelte van het bouwplan terecht als aanbouw, als bedoeld in het voornoemde planvoorschrift, heeft aangemerkt. Voor zover [appellant] zich beroept op de definitie van aanbouw in het bestemmingsplan "Binnenstad" wordt overwogen dat dit plan niet het ten tijde van belang ter plaatse geldende planologische regime vormde, zodat een bespreking daarvan achterwege kan blijven.
Het betoog faalt.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor zijn woongenot en privacy kunnen worden beperkt door het bouwplan te voorzien in het verlengde van de rechterzijde van de achtergevel waar te slopen bebouwing aanwezig is.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr.
200904858/1/H1; www.raadvanstate.nl), dient het bestuursorgaan te beslissen op de aanvraag, zoals die is ingediend. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door verplaatsing van het bouwplan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
357-700.