ECLI:NL:RVS:2011:BS8846

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100694/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het aanbrengen van een plankier en hekwerk in beschermingszone watergang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland ongegrond werd verklaard. Het college had op 13 april 2009 ontheffing verleend aan de vergunninghouder voor het aanbrengen en hebben van een plankier en hekwerk met schoren, achter een bestaande beschoeiing in de beschermingszone van een watergang nabij Nieuwkoop. De appellant, wonend te Nieuwkoop, was het niet eens met deze ontheffing en had bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit in haar uitspraak van 12 januari 2011.

De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwwerk boven land was aangelegd en dat het college de ontheffing niet had mogen verlenen. Hij betoogde dat het bouwwerk, dat volgens de Legger oppervlaktewateren in de kernzone viel, een steiger was en niet een plankier. De rechtbank oordeelde echter dat het college op goede gronden de ontheffing had verleend, omdat het bouwwerk zich aan de landzijde van de beschoeiing bevond en daarmee als plankier kon worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de voorwaarden voor de ontheffing waren nageleefd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van het college om de ontheffing te verlenen werd als rechtmatig beschouwd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 september 2011.

Uitspraak

201100694/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 januari 2011 in zaak nr. 09/8239 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing verleend voor het aanbrengen en hebben van een plankier en hekwerk met schoren, achter een bestaande beschoeiing in de beschermingszone van een overige watergang, grenzend aan het perceel ter plaatse bekend als [locatie] te Nieuwkoop.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het college dit besluit aangevuld.
Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door J.J.G. Hopman en ing. A.H. van Joolingen, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. A.M. Taytelbaum, advocaat te Amsterdam, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, van de Keur Rijnland 2006 (hierna: de Keur) is het verboden in, op, onder en boven waterstaatswerken werken aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, kan het college van de in de Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen in artikel 6 tot en met 15 ontheffing verlenen.
Volgens artikel 3 van de Beleidsregel 2 'Beschermingszone' is het bebouwen en/of beplanten van de beschermingszones langs overige oppervlaktewateren toegestaan indien het desbetreffende oppervlaktewater varend kan worden onderhouden, de wijziging van de wijze van onderhoud geen negatieve gevolgen heeft voor de (ecologische) waterkwaliteit (conform algemene zorgplicht, Flora- en faunawet), en de onderhoudsverplichtingen van de overige onderhoudsplichtigen niet worden verzwaard.
Volgens artikel 4 geldt, indien onderhoud vanaf de kant plaatsvindt, de inrichtingseis voor overige oppervlaktewateren dat ter weerszijden van het oppervlaktewater een strook van 2 m, gemeten vanaf de insteek, tot een hoogte van minimaal 4 m ten opzichte van het maaiveld, vrijgehouden dient te worden voor onderhoud en inspectie.
2.2. [vergunninghouder] heeft op 5 februari 2009 een aanvraag ingediend voor een ontheffing ter legalisering van zijn in 1994 gebouwde bouwwerk.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht ontheffing heeft verleend aan [vergunninghouder], waarbij zij onder verwijzing naar de eerdere uitspraak van de Afdeling (uitspraak van 9 december 2009 in zaak nr.
200901678/1/H2) heeft overwogen als vaststaand aan te nemen dat de beschoeiing in 1990 overeenkomstig de vergunning is aangebracht op de bestaande beschoeiing en het plankier zich aan de landzijde van deze beschoeiing bevindt en daarmee oorspronkelijk boven land is aangelegd. Volgens de rechtbank ligt het plankier, waaronder thans door allerlei oorzaken water staat, nog steeds in de beschermingszone en niet in de kernzone.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte uit voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft afgeleid dat het bouwwerk boven land is aangelegd, nu de Afdeling hierover geen oordeel heeft gegeven en die procedure niet vergelijkbaar is met deze ontheffingsprocedure omdat het een handhavingsprocedure betrof.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat het bouwwerk boven water staat maakt dat het een steiger en geen plankier is. Hiertoe voert hij aan dat het bouwwerk volgens de Legger oppervlaktewateren (hierna: de Legger) in de zone met de aanduiding "oppervlaktewater (en kernzone) overig" valt, en het bouwwerk zich daarmee niet in de beschermingszone maar in de kernzone bevindt, waarmee het een steiger is. Bovendien wordt volgens [appellant] de doorvaart ter hoogte van het boothuis door het bouwwerk onaanvaardbaar versmald, zodat het college de ontheffing niet mocht verlenen.
2.4.1. De rechtbank heeft allereerst verwezen naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009. Mede het verhandelde ter zitting in aanmerking genomen heeft zij terecht overwogen dat de huidige beschoeiing in 1990 is aangebracht op de toen bestaande beschoeiing en dat het bouwwerk zich aan de landzijde van de beschoeiing bevindt. De rechtbank is er dus terecht vanuit gegaan dat het bouwwerk boven land is aangelegd en daarmee een plankier en geen steiger is.
Dat de Legger de grond waarop het bouwwerk ligt aanmerkt als kernzone, betekent in dit geval niet dat het college is gehouden het plankier als steiger aan te merken en de hiervoor in de beleidsregels opgenomen voorwaarden van toepassing te achten. Hierbij is in aanmerking genomen dat ter zitting is komen vast te staan dat het plankier in de Legger ten onrechte als onderdeel van de kernzone is opgenomen. Het college heeft daarom op goede gronden de voor een kernzone geldende voorwaarden niet van toepassing geacht.
Nu voorts niet aannemelijk is geworden dat niet aan artikel 3 en 4 van Beleidsregel 2 'Beschermingszone' is voldaan, heeft het college de gevraagde ontheffing kunnen verlenen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
85-705.