ECLI:NL:RVS:2011:BS8841

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004306/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Huiskenshof en Retersbekerweg" vastgesteld door de raad van de gemeente Voerendaal

Op 25 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Voerendaal het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Huiskenshof en Retersbekerweg" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Klimmen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stelden dat het plan niet in overeenstemming was met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State heeft de zaak op 12 augustus 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de afstand van het perceel van appellant sub 2 te groot was om als belanghebbende te worden aangemerkt bij het besluit. Het beroep van appellant sub 2 werd niet-ontvankelijk verklaard voor het plandeel aan de Retersbekerweg 16. De Afdeling oordeelde dat de raad de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende had aangetoond en dat de raad in strijd met de Ruimte voor Ruimte-regeling had gehandeld door een deel van een niet-monumentaal bijgebouw in het plan te handhaven. Het beroep van appellant sub 1 werd ongegrond verklaard, omdat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had gesteld dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Raad van State vernietigde het besluit van de raad van de gemeente Voerendaal voor zover het betreft het bouwvlak en de bouwaanduiding "bijgebouw". De raad werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 2.

Uitspraak

201004306/1/R3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal,
2. [appellant sub 2], wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal,
en
de raad van de gemeente Voerendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Huiskenshof en Retersbekerweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijk uiteenzetting gegeven.
Door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. W.J.F. Geertsen, advocaat te Maastricht, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Gidding, advocaat te Heerlen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.J. Mevis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], vertegenwoordigd door P. Janssen en H.N.J.M. Steins, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Het plan
2.1. Het plan voorziet op het perceel Putweg 45 in twee inpandige woningen in een monumentale hoeve en een vrijstaand bijgebouw en maakt recreatief gebruik van een voormalig bakhuis mogelijk. Voorts voorziet het plan in de bouw van drie woningen op het perceel Retersbekerweg 16. Ten slotte voorziet het plan op het perceel Retersbekerweg ongenummerd in de bouw van twee woningen. Het plan is deels gebaseerd op het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: POL), aanvulling Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg, met partiële herziening 2004 (hierna: de Ruimte voor Ruimte-regeling).
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.1. De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant sub 2], aan de [locatie 1], ligt op een afstand van meer dan 900 meter van het perceel Retersbekerweg 16, waaraan onder meer de bestemming "Wonen" is toegekend. Mede gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan op dit perceel mogelijk worden gemaakt is deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat hij door de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling bij het hele plan belanghebbende is, kan dit betoog niet worden gevolgd, nu de compensatiewoningen op het perceel Retersbekerweg 16 mogelijk zijn gemaakt door sloop van agrarische bebouwing op datzelfde perceel en derhalve niet in verband staan met de andere percelen in het plan.
De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel aan de Retersbekerweg 16, en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen voormeld plandeel, is niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Putweg 45 heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de raad de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende heeft aangetoond. De raad heeft ten onrechte geen exploitatieplan vastgesteld, nu niet duidelijk is of de kosten anderszins zijn verzekerd. Ook heeft de raad ten onrechte bewoning van het vrijstaande bijgebouw, dat in de geurcirkel van zijn bedrijf ligt, mogelijk gemaakt en ten onrechte het bouwblok van zijn agrarische bedrijf ongeveer 10 meter verplaatst, waardoor de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf worden beperkt.
Hij betoogt verder dat de raad een onjuist sloopoppervlak heeft gehanteerd bij de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling ten aanzien van het perceel Putweg 45. De oppervlakten van de te slopen gebouwen in de bij de aanvraag gevoegde tekening komen niet overeen met de in die aanvraag opgegeven oppervlakten en een deel van het vrijstaande bijgebouw is niet gesloopt, terwijl dat wel in de aanvraag stond. Het oppervlak daarvan is bovendien onduidelijk. Voor zover in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling de sloop van een aanbouw op de binnenplaats is meegenomen, is dit onterecht, nu deze aanbouw niet in de aanvraag is genoemd en bovendien niet is gesloopt.
De raad heeft gehandeld in strijd met de Ruimte voor Ruimte-regeling door het niet gesloopte deel van het vrijstaande bijgebouw in het plan als zodanig te bestemmen en de terugbouw van gesloopte paardenstallen mogelijk te maken. Nu deze gebouwen geen onderdeel zijn van de monumentale hoeve dienden deze op grond van de Ruimte voor Ruimte-regeling te worden gesloopt en diende een zodanige bestemming te worden toegekend dat de zogenoemde ontsteningswinst zou worden gewaarborgd. Deze bijgebouwen zijn niet noodzakelijk, nu een groot deel van de hoeve als bijgebouw is bestemd en voor opslag van materiaal en machines kan dienen.
2.3.1. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen financiële delen van een exploitatieplan zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18, van de Wro, overweegt de Afdeling dat indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, hij bij desbetreffende delen niet als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt. Daartoe is van belang dat [appellant sub 2] geen eigenaar is van gronden in het plangebied en derhalve ook niet van gronden in het exploitatiegebied. Evenmin heeft hij een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in dat gebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van bedoelde delen van een exploitatieplan, kan hij evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot het niet vaststellen van een exploitatieplan. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3.2. Ten aanzien van de betogen van [appellant sub 2] over de aanpassing van het bouwblok van zijn bedrijf en de financiële uitvoerbaarheid van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 27 juni 2011, in zaak nr.
201004306/3/R3, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 2] is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft gesteld dat het plan vanwege andere dan planschadekosten niet financieel uitvoerbaar is, heeft hij geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid. Gelet hierop en gelet op de aard en omvang van in het plan voorziene ontwikkelingen heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd.
2.3.3. Het betoog dat in vrijstaande bijgebouwen ten onrechte bewoning is toegestaan, mist feitelijke grondslag, nu dit gebruik ingevolge artikel 6, lid 6.4, aanhef en onder a, van de planregels niet is toegestaan. Het betoog dat ter plaatse vanwege de aanwezige bijgebouwen een agrarisch bedrijf zal worden uitgeoefend, mist eveneens feitelijke grondslag, nu aan het plandeel de bestemming "Wonen" is toegekend en gebruik als agrarisch bedrijf niet is toegestaan.
2.3.4. Ten aanzien van de door de raad gehanteerde Ruimte voor Ruimte-regeling overweegt de Afdeling dat deze regeling onderdeel uitmaakt van het POL en dat dit, gelet op artikel 9.1.2 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening heeft te gelden als een provinciale structuurvisie. Aan een provinciale structuurvisie is de raad in beginsel niet gebonden, maar in dit geval heeft de raad het voornoemde beleid als eigen beleid toegepast en zich hieraan gebonden.
De Afdeling stelt vast dat de raad ter bepaling van de mogelijkheden in het plan is uitgegaan van de in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling gedane aanvraag van [belanghebbende] en de hierin opgegeven te slopen agrarische bebouwing op het perceel Putweg 45 met een oppervlak van 890 m². Op basis hiervan en het door [belanghebbende] aangekochte sloopcontingent van 644 m², afkomstig van de gemeente Beek, heeft de raad vervolgens de planologische mogelijkheden op de percelen Putweg 45 en Retersbekerweg ongenummerd bepaald. Volgens de aanvraag zou het gehele vrijstaande bijgebouw gesloopt worden. Gebleken is dat na deze aanvraag een andere invulling is gegeven aan de sloop, waarbij een aanbouw op de binnenplaats bij de sloop is betrokken en een deel van het vrijstaande bijgebouw is blijven staan. De raad heeft deze wijziging geaccepteerd, nu het benodigde sloopcontingent ook na deze wijziging toereikend was. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Voorts heeft de raad de terugbouw van de paardenstallen in redelijkheid mogelijk kunnen maken, nu deze als onderdeel van de monumentale hoeve kunnen worden beschouwd en de sloop van deze stallen niet bij de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling is meegenomen.
De Afdeling overweegt verder dat in de Ruimte voor Ruimte-regeling echter ook staat dat het restant aan bedrijfsgebouwen alsmede aanwezige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erfverhardingen dienen te worden gesloopt of verwijderd teneinde duurzame en substantiële sloop te bewerkstelligen. Monumentale of beeldbepalende bebouwing dient niet gesloopt te worden. Het plangebied dient na de sloop van een passende bestemming te worden voorzien, waarmee de onsteningswinst door de sloop wordt behouden. De raad heeft in dit verband in de plantoelichting opgenomen dat alle bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de monumentale en beeldbepalende bebouwing, dienen te worden gesloopt.
Ten aanzien van het resterende deel van het vrijstaande bijgebouw dat aanvankelijk zou worden gesloopt, overweegt de Afdeling dat, nu dit een deel van een niet monumentaal of beeldbepalend agrarisch bijgebouw betreft, dat geheel los staat van de hoeve, de raad in strijd met de Ruimte voor Ruimte-regeling heeft gehandeld door dit bijgebouw deels in het plan te handhaven. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval van het beleid dient te worden afgeweken en waarom een deel van dit niet monumentale bijgebouw mag worden gehandhaafd. Dat dit bijgebouw volgens de raad een functie kan hebben voor opslag van machines en materiaal gaat voorbij aan het feit dat de gronden geen agrarische bestemming meer hebben en in de hoeve reeds ruimte beschikbaar is voor opslag, passend bij de toegekende woonbestemming.
2.3.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het bouwvlak en de bouwaanduiding "bijgebouw", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is op dit punt gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Voor het overige is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.3.6. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Retersbekerweg ongenummerd, gelegen naast zijn perceel aan de [locatie 2], heeft vastgesteld, nu daar twee woningen mogelijk worden gemaakt. De raad heeft niet aangetoond dat geen locatie mogelijk is binnen de rode contour, waar volgens de Ruimte voor Ruimte-regeling in eerste instantie dient te worden gebouwd. De gekozen locatie ligt, anders dan de raad stelt, ook niet in een bebouwingslint. De raad heeft verder ter motivering van de keuze voor twee woningen in plaats van één ten onrechte uitsluitend naar de adviezen van de provinciale Kwaliteitscommissie Limburg (hierna: de adviezen) verwezen, nu de raad zelf een afweging dient te maken. Bovendien is de stelling in de adviezen dat met twee woningen beter kan worden ingespeeld op het karakter van de omliggende bebouwing onjuist en zal [appellant sub 1] van twee woningen meer overlast ervaren dan van één woning. De raad heeft op een ander vergelijkbaar perceel aan de Retersbekerweg juist geen twee woningen willen toestaan. Ten slotte vreest hij wateroverlast als gevolg van het plandeel.
2.4.1. Uit de Ruimte voor Ruimte-regeling volgt dat de initiatiefnemer en de gemeente de mogelijkheden van woningbouw binnen de rode contour zorgvuldig dienen te onderzoeken en het resultaat hiervan inzichtelijk dienen te maken. Eerst daarna kunnen andere percelen in aanmerking komen, waarbij, als het een sloopkavel in een lint of cluster betreft, deze ten eerste in aanmerking komt. Indien op dat perceel niet op een planologisch verantwoorde wijze een woning kan worden gerealiseerd, komt het lint of de cluster in aanmerking waarin de sloopkavel zich bevindt en daarna een ander lint of andere cluster binnen het gebied van de regeling.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel Retersbekerweg ongenummerd niet binnen een zogenoemde rode contour ligt, zoals deze ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit was vastgelegd in de POL-herziening, Op onderdelen contourenbeleid Limburg. De raad heeft toegelicht dat binnen de rode contour naar percelen is gezocht van voldoende omvang voor compensatiewoningen in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Een van de onderzochte percelen bleek echter vanwege de aanwezigheid van een archeologisch waardevolle Romeinse weg niet geschikt en andere percelen hadden niet de juiste omvang. Derhalve heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de twee woningen niet binnen de rode contour konden worden gebouwd. Van belang is voorts dat op de sloopkavel, in dit geval het perceel Putweg 45, in verband met de aanwezigheid van de monumentale hoeve geen nieuwe vrijstaande woningen wenselijk werden geacht. Nu aan beide zijden van het perceel woningen staan en aan de gehele Retersbekerweg, zij het niet overal met eenzelfde bebouwingsdichtheid, woningen voorkomen, heeft de raad zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel zich in een bestaand lint aan de Retersbekerweg bevindt. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor deze locatie kunnen kiezen.
Ten aanzien van het aantal woningen overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat de raad heeft verwezen naar de adviezen, niet maakt dat de keuze onvoldoende is gemotiveerd, nu de raad aangeeft twee woningen mogelijk te willen maken omdat daarmee, zoals in de adviezen is aangegeven, beter kan worden ingespeeld op het karakter van de aangrenzende bebouwing. Om twee woningen mogelijk te maken is het sloopoppervlak van het perceel Putweg 45 opgeteld bij het aangekochte sloopcontingent uit de gemeente Beek. Zoals reeds overwogen in 2.3.5. is de raad daarbij niet van een te groot sloopoppervlak op het perceel Putweg 45 uitgegaan en heeft de raad derhalve twee compensatiewoningen kunnen toekennen. Gelet op de grootte van het perceel en de omliggende bebouwing, ziet de Afdeling voorts geen reden voor het oordeel dat de raad twee woningen ter plaatse in strijd had moeten achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwvlak op een afstand van ongeveer 12 meter van de woning van [appellant sub 1] ligt en hoofdgebouwen ingevolge artikel 6, lid 6.2, onder 6.2.1, onder e, onder 1, van de planregels minimaal 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens moeten worden gebouwd. De raad heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de bouw van twee woningen dan aan het belang van [appellant sub 1]. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met een ander perceel aan de Retersbekerweg waar één woning mogelijk is gemaakt, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het een andere locatie betreft waar bovendien onvoldoende sloopcontingent beschikbaar was voor twee woningen en ook geen aanvraag voor twee woningen was ingediend. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] verwachte wateroverlast staat in de plantoelichting dat bij de woningen twee poelen worden aangelegd aan de zijde van de Retersbekerweg waarin regenwater zal worden opgevangen. In de nota van zienswijzen en ter zitting heeft de raad aangegeven dat het perceel enigszins afloopt in de richting van de afwatering aan de Retersbekerweg, zodat de afwatering van de poelen, indien zij vol zijn, langs die weg zal gaan, zoals thans ook al het geval is. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrees van [appellant sub 1] voor ernstige wateroverlast door de voorziene woningen ongegrond is.
2.4.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Retersbekerweg 16 en het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Voerendaal van 25 februari 2010, voor zover het betreft het bouwvlak en de bouwaanduiding "bijgebouw", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] geheel en het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Voerendaal tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Voerendaal aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
459-715
<HR>