201101402/1/H3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 december 2010 in zaak nr. 10/310 in het geding tussen:
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Bij besluit van 10 november 2009 heeft de Svb een verzoek van [appellant] om toezending van stukken uit een dossier betreffende een aan hem toegekende wezenuitkering afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft de Svb het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2009 herroepen en besloten om een deel van het rapport Sociale Zekerheidsfraude met nr. 000003437 (hierna: het rapport) en een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (hierna: het proces-verbaal) te verstrekken.
Bij brief van 29 juni 2010 heeft de Svb alsnog een proces-verbaal van verhoor van [appellant] en de daarbij behorende schriftelijke verklaring verstrekt.
Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 10 maart 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2011.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, en de Svb, vertegenwoordigd door F.M. Aalders, vergezeld door G. [rechercheur], beiden werkzaam bij de Svb, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2. [appellant] heeft bij brief van 9 juni 2009 de Svb verzocht hem alle relevante stukken betreffende de aan hem toegekende wezenuitkering toe te zenden. Bij besluit van 10 november 2009 heeft de Svb dat verzoek afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 10 maart 2010 heeft de Svb besloten bepaalde stukken van het rapport en het proces-verbaal toe te zenden. De Svb heeft niet het gehele rapport en proces-verbaal verstrekt, omdat het overleggen van bepaalde gedeelten van die stukken volgens de Svb een onevenredige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [verdachte].
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op het verhandelde ter zitting, slechts in geschil is of een stuk, waarin een verklaring zou zijn neergelegd inhoudende een toezegging van sociaal rechercheur [rechercheur] aan [appellant] dat de aan hem toegekende wezenuitkering, die aan [verdachte] is uitbetaald, alsnog aan hem zal worden uitbetaald, onder de Svb berust. De rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat een stuk, waarin een zodanige door [appellant] gestelde verklaring is neergelegd, niet bestaat en derhalve niet onder de Svb berust.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Svb nog altijd niet alle relevante stukken heeft verstrekt. Volgens hem heeft de Svb de beschikking over een stuk inhoudende een toezegging van [rechercheur] dat de wezenuitkering alsnog aan hem zal worden uitbetaald en wordt dit stuk ten onrechte niet aan hem verstrekt.
2.4.1. Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007 in zaak nr.
200608265/1heeft overwogen, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de mededeling van de Svb dat na onderzoek is gebleken dat het stuk waarop [appellant] doelt, niet bestaat en dat het daarom niet onder hem berust, niet ongeloofwaardig voorkomt. De enkele stelling van [appellant] dat [rechercheur] tijdens het verhoor heeft verklaard dat hij recht heeft op uitbetaling van de aan hem toegekende wezenuitkering is, ook gelet op de verklaring van [rechercheur] ter zitting van de Afdeling, onvoldoende voor een ander oordeel. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het proces-verbaal van het verhoor van [appellant] en de daarbij behorende schriftelijke en door [appellant] ondertekende verklaring aan hem zijn verstrekt. Dat de Svb niet direct alle door [appellant] verzochte stukken heeft verstrekt, leidt evenmin tot een ander oordeel. De Svb heeft in dit verband ter zitting van de Afdeling verklaard dat het rapport dat door de sociale recherche is opgesteld en waarvan het proces-verbaal van het verhoor van [appellant] en de daarbij behorende schriftelijke en door [appellant] ondertekende verklaring onderdeel uitmaken, zich niet in het archiefdossier van de Svb bevond, maar bij de sociale recherche en deze stukken om die reden eerst in beroep bij de rechtbank aan hem zijn verstrekt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Svb, nadat hij beroep had ingesteld tegen de uitspraak, nog enkele relevante stukken heeft verstrekt. De rechtbank heeft het beroep dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
2.5.1. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr.
201002672/1/H3overweegt de Afdeling als volgt.
Niet in geschil is dat de Svb hangende de beroepsprocedure bij brief van 29 juni 2010 aan [appellant] alsnog stukken heeft verstrekt die vallen onder de reikwijdte van zijn informatieverzoek.
De Svb heeft ten aanzien van deze stukken gesteld dat, in tegenstelling tot hetgeen hij eerder heeft verklaard, uit een nadere raadpleging van het dossier van de sociale recherche is gebleken dat zich in dat dossier een proces-verbaal van verhoor van [appellant] en een daarbij behorende schriftelijke verklaring bevinden.
Hiermee komt de Svb terug op zijn, al dan niet impliciete, weigering deze documenten te verstrekken. De brief van 29 juni 2010 is een wijziging van het besluit op bezwaar van 10 maart 2010 voor zover de Svb bij dat besluit het besluit van 10 november 2009 niet heeft herroepen in zoverre dit niet strekte tot openbaarmaking van die documenten, en daarmee een besluit. Het bij de rechtbank ingestelde beroep moet, op de voet van de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.1 te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij niet heeft beslist op het beroep tegen het besluit van 29 juni 2010. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking voor zover de Svb daarbij heeft nagelaten het besluit van 10 november 2009, voor zover daarbij is geweigerd het proces-verbaal van verhoor van [appellant] en de daarbij behorende schriftelijke verklaring openbaar te maken, te herroepen. De Afdeling zal het besluit van 10 november 2009 in zoverre alsnog herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 juni 2010. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.7. De Svb dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 december 2010 in zaak nr. 10/310, voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen het besluit van 29 juni 2010;
III. verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Svb van 29 juni 2010, kenmerk GR-0023568-0 ROBB 189734, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 10 november 2009, voor zover daarbij is geweigerd het proces-verbaal van verhoor van [appellant] en de daarbij behorende schriftelijke verklaring openbaar te maken, te herroepen;
V. herroept het besluit van 10 november 2009, kenmerk GR 0023568-0, voor zover daarbij is geweigerd genoemde documenten openbaar te maken;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 29 juni 2010;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011