201103132/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2009 in zaak nr. 07/5083 in het geding tussen:
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO).
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het LBIO de door [appellante] verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering gesteld met ingang van 1 februari 2006 en haar medegedeeld dat reeds ontvangen betalingen niet worden teruggestort.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het LBIO het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2007 vernietigd en het bezwaar van [appellante] tegen de mededeling dat ontvangen betalingen niet worden terugbetaald, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, alwaar het is ingekomen op 14 maart 2011.
Het LBIO heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen bij brieven van 25 maart 2011 en 13 april 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. In geschil is enkel of het LBIO de reeds van [appellante] ontvangen betalingen moet terugstorten. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigering reeds ontvangen betalingen terug te storten geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.2. [appellante] is op grond van de Wet op de Jeugdzorg een bijdrage verschuldigd. Het besluit van 24 juli 2007 tot buiteninvorderingstelling brengt in die verschuldigdheid geen verandering. De mededeling van het LBIO dat reeds betaalde bijdragen niet worden teruggestort, omdat deze verschuldigd waren en zijn, brengt geen wijziging in rechten, plichten, bevoegdheid of juridische status, maar behelst slechts een weigering een feitelijke handeling te verrichten. De mededeling is derhalve niet gericht op rechtsgevolg. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat de mededeling niet een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar openstaat. Dat, anders dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 in zaak nr.
200403907/1, thans een wettelijke grondslag bestaat voor het buiteninvorderingstellen door het LBIO van een verschuldigde bijdrage, maakt niet dat ook de weigering betaalde bijdragen terug te storten gericht is op rechtsgevolg en daarmee een besluit.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op artikel 8:71 van de Awb stelt de Afdeling vast dat ter zake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011