ECLI:NL:RVS:2011:BS8834

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103132/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het LBIO inzake terugbetaling van ouderbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2009. De rechtbank had het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) van 18 oktober 2007 vernietigd. Dit besluit verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen de mededeling dat reeds ontvangen betalingen van de ouderbijdrage niet zouden worden teruggestort, ongegrond. Het LBIO had eerder, op 24 juli 2007, besloten om de door [appellante] verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering te stellen met ingang van 1 februari 2006.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigering van het LBIO om reeds ontvangen betalingen terug te storten geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de mededeling van het LBIO dat reeds betaalde bijdragen niet worden teruggestort, geen wijziging in rechten, plichten of juridische status met zich meebrengt. De mededeling is enkel een weigering om een feitelijke handeling te verrichten en is derhalve niet gericht op rechtsgevolg.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de mededeling van het LBIO niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Afdeling stelt vast dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.

Uitspraak

201103132/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 maart 2009 in zaak nr. 07/5083 in het geding tussen:
[appellante]
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het LBIO de door [appellante] verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering gesteld met ingang van 1 februari 2006 en haar medegedeeld dat reeds ontvangen betalingen niet worden teruggestort.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het LBIO het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2007 vernietigd en het bezwaar van [appellante] tegen de mededeling dat ontvangen betalingen niet worden terugbetaald, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, alwaar het is ingekomen op 14 maart 2011.
Het LBIO heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen bij brieven van 25 maart 2011 en 13 april 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is enkel of het LBIO de reeds van [appellante] ontvangen betalingen moet terugstorten. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigering reeds ontvangen betalingen terug te storten geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.2. [appellante] is op grond van de Wet op de Jeugdzorg een bijdrage verschuldigd. Het besluit van 24 juli 2007 tot buiteninvorderingstelling brengt in die verschuldigdheid geen verandering. De mededeling van het LBIO dat reeds betaalde bijdragen niet worden teruggestort, omdat deze verschuldigd waren en zijn, brengt geen wijziging in rechten, plichten, bevoegdheid of juridische status, maar behelst slechts een weigering een feitelijke handeling te verrichten. De mededeling is derhalve niet gericht op rechtsgevolg. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat de mededeling niet een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar openstaat. Dat, anders dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 in zaak nr.
200403907/1, thans een wettelijke grondslag bestaat voor het buiteninvorderingstellen door het LBIO van een verschuldigde bijdrage, maakt niet dat ook de weigering betaalde bijdragen terug te storten gericht is op rechtsgevolg en daarmee een besluit.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op artikel 8:71 van de Awb stelt de Afdeling vast dat ter zake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
362.