ECLI:NL:RVS:2011:BS8832

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012247/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming Faunafonds voor schade door konijnen aan boomkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Faunafonds tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank de besluiten van het Faunafonds om geen tegemoetkoming te verlenen voor schade aan de boomkwekerij van verzoeker, veroorzaakt door konijnen, heeft vernietigd. Het Faunafonds had in januari en februari 2010 verzoeken van verzoeker om schadevergoeding afgewezen, met als argument dat er voor konijnen een landelijke vrijstelling geldt en dat de grondgebruiker voldoende mogelijkheden heeft om schade te bestrijden. De rechtbank oordeelde echter dat het Faunafonds ten onrechte had gesteld dat er geen bijzonder geval was, zoals bedoeld in de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds.

De Raad van State heeft de zaak op 4 juli 2011 behandeld. Verzoeker heeft verschillende maatregelen genomen om schade door konijnen te voorkomen, zoals het inrasteren van percelen en het aanbieden van alternatief voedsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze maatregelen in het verleden voldoende effectief waren en dat verzoeker nooit eerder met schade door konijnen was geconfronteerd. De Raad van State oordeelt dat de omstandigheden, waaronder een periode van extreme kou en een jachtverbod, verzoeker in een situatie hebben gebracht waarin hij niet kon voorzien dat zijn maatregelen niet voldoende zouden zijn.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Faunafonds zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzonder geval was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Faunafonds wordt verplicht om griffierechten te betalen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Faunafonds om rekening te houden met bijzondere omstandigheden bij het beoordelen van verzoeken om schadevergoeding.

Uitspraak

201012247/1/H3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 november 2010 in zaken nrs. 10/648 en 10/650 in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas
en
het Faunafonds.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2010 heeft het Faunafonds het verzoek van [verzoeker] om tegemoetkoming in de op 7 januari 2010 geconstateerde, door konijnen veroorzaakte schade aan zijn boomkwekerij afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het Faunafonds het verzoek van [verzoeker] om tegemoetkoming in de op 15 januari 2010 geconstateerde, door konijnen veroorzaakte schade aan zijn boomkwekerij afgewezen.
Bij besluiten van 18 mei 2010 heeft het Faunafonds de door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [verzoeker] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 18 mei 2010 vernietigd en bepaald dat het Faunafonds opnieuw beslist op de bezwaren van [verzoeker] tegen de besluiten van 15 januari en 2 februari 2010 met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2011, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels en H.G. Engberink, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.
Ingevolge artikel 46, vijfde lid, kunnen gedeputeerde staten, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd sluiten.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen en die in het gehele land schade aanrichten.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, aanhef en onder a, kan de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, worden gedaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Ingevolge het derde lid kan, voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, bij ministeriële regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.
Ingevolge het vijfde lid kan, slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, het krachtens het derde en vierde lid worden toegestaan de in die leden bedoelde handelingen te verrichten.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 6, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69 en laatstelijk gewijzigd op 4 juni 2009, hierna: de Regeling) kan het bestuur een tegemoetkoming verlenen uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of bedrijfsmatige visserij is veroorzaakt.
Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht.
Volgens het tweede lid kan het bestuur in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.
2.2. Aan de besluiten van 18 mei 2010 heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat voor het konijn een landelijke vrijstelling geldt, die inhoudt dat de grondgebruiker alle toegestane middelen ter beschikking staan om jaarrond schade te bestrijden. Omdat er voor zowel grondgebruikers als jachthouders het gehele jaar voldoende mogelijkheden bestaan om schade aan de landbouw te bestrijden, wordt voor schade die door vrijgestelde diersoorten wordt veroorzaakt geen tegemoetkoming toegekend. Het feit dat een jachtverbod in de zin van artikel 46, vijfde lid, van de Ffw is ingesteld en dat [verzoeker] op 1 maart 2010 ontheffing is verleend die het hem, naar hij stelt, enkel in theorie mogelijk heeft gemaakt de konijnen te bejagen, doet daaraan volgens het Faunafonds niet af. Volgens het Faunafonds kan niet worden gezegd dat de schade niet voorzienbaar was. Het betreft geen externe omstandigheid of bijzonder geval, in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Regeling, temeer niet omdat [verzoeker] onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen. Gelet op de landelijke vrijstelling mocht van [verzoeker] worden verwacht dat een deugdelijk konijnenwerend raster zou worden geplaatst, aldus het Faunafonds.
2.3. Het Faunafonds bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het Faunafonds zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zich geen bijzonder geval, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling, voordoet. Volgens het Faunafonds hebben boomkwekerijen een grote aantrekkingskracht op konijnen, zeker onder winterse omstandigheden, vanwege het voedsel en de dekkingsmogelijkheden die daar aanwezig zijn. Hoe langer sneeuw blijft liggen, hoe groter het foerageergebied van de konijnen wordt. De kans op schade neemt daarmee toe. Volgens het Faunafonds is onder die omstandigheden het plaatsen van een konijnenwerend raster de enige afdoende en duurzame oplossing om schade door konijnen aan boomkwekerijgewassen te voorkomen.
2.3.1. Om schade te voorkomen of te beperken heeft [verzoeker] de volgende maatregelen getroffen: het inrasteren van een gedeelte van zijn percelen, het fretteren van burchten, het aanbieden van alternatief voedsel, het gebruik van geurstoffen en het doen plaatsvinden van afschot. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de door [verzoeker] getroffen maatregelen gedurende vele jaren voldoende zijn gebleken en dat [verzoeker] nooit eerder met schade door konijnen is geconfronteerd, ondanks de in dat opzicht risicovolle en kwetsbare teelt. Van [verzoeker] mocht niet worden verwacht dat hij kostbare verdergaande maatregelen zou treffen, indien de reeds getroffen maatregelen voldoende effect plegen te hebben. Dit lijdt slechts uitzondering, indien hij had kunnen voorzien dat deze maatregelen onder bepaalde omstandigheden niet of niet langer voldoende zouden zijn.
Ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenissen heeft zich een periode van extreme koude en vorst voorgedaan die gepaard ging met een gedurende langere tijd aanwezig sneeuwdek. Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de konijnenpopulatie. In verband met deze bijzondere weersomstandigheden heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg met ingang van 7 januari 2010 de jacht op onder meer konijnen gesloten. Volgens het college was op grond van deze sluiting van de jacht afschot van konijnen niet toegestaan. Weliswaar heeft het Faunafonds dit standpunt van het college bestreden, doch dit neemt niet weg dat [verzoeker] er, gelet op het standpunt van het college, vanuit mocht gaan dat het niet mogelijk was de konijnen in het kader van schadebestrijding te (laten) bejagen. Zoals [verzoeker] ter zitting van de Afdeling heeft uiteengezet, was hij voor de bejaging in het kader van schadebestrijding bovendien afhankelijk van de medewerking van jagers van de zogeheten 'Groene Brigade'. Deze medewerking werd onder verwijzing naar het standpunt van het college niet verleend. Met het ontstaan van deze situatie waarin geen afschot kon plaatsvinden behoefde [verzoeker] geen rekening te houden. Weliswaar heeft [verzoeker] een ontheffing van het verbod gevraagd maar deze werd hem pas op 1 maart 2010 verleend, nadat de schade reeds was aangericht.
Gelet op het voorgaande kon van [verzoeker] niet worden gevergd dat hij reeds op voorhand zijn gehele perceel had ingerasterd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich in de gegeven omstandigheden niet op het standpunt heeft mogen stellen dat zich geen bijzonder geval als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling heeft voorgedaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het bestuur van het Faunafonds een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
176-671.